ECLI:NL:HR:2011:BQ7975

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04767 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een voorwaardelijk getuigenverzoek in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 16 november 2009 had geoordeeld in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1992 en wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. V.C. van der Velde. De zaak betreft een verzoek tot het horen van getuigen, namelijk de portier en de eigenaar van een discotheek, dat door de verdediging was gedaan in het kader van de strafzaak. De verdediging stelde dat de politie disproportioneel geweld had gebruikt bij de aanhouding van de verdachte en dat dit in de strafmaat meegewogen moest worden.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof had verzuimd om een uitdrukkelijke beslissing te nemen op het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om deze getuigen te horen. Dit verzuim was in strijd met de artikelen 328, 331 en 415 van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de aan het verzoek verbonden voorwaarde was vervuld. De Hoge Raad concludeerde dat dit verzuim tot nietigheid van de uitspraak leidde, en vernietigde daarom het bestreden arrest van het Gerechtshof. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De Advocaat-Generaal had in zijn conclusie geadviseerd om het beroep te verwerpen, maar de Hoge Raad volgde deze conclusie niet. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van verzoeken in het strafproces en de noodzaak voor de rechter om expliciet te beslissen op dergelijke verzoeken, vooral wanneer deze van invloed kunnen zijn op de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

5 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/04767 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 16 november 2009, nummer 24/001711-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een voorwaardelijk verzoek van de verdediging om de portier en de eigenaar van de discotheek als getuige te (doen) horen.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"Ik refereer mij aan uw oordeel wat betreft de vraag of de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen zijn. Mijn pleidooi is gericht op de strafmaat.
Ik verzoek u rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van cliënt en de omstandigheden waaronder de ten laste gelegde feiten zijn begaan. De politie heeft disproportioneel geweld toegepast. Cliënt is door meerdere agenten aangehouden waarbij excessief geweld is toegepast. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de impact van de aanhouding en het letsel dat mijn cliënt daarbij heeft opgelopen. Dat vind ik kwalijk.
Ik verzoek u voorts om rekening te houden met de omstandigheid dat de politie verzuimd heeft om de ouders van cliënt op de hoogte te brengen van zijn aanhouding.
Tot slot doe ik - indien uw hof van oordeel is dat aan cliënt een straf opgelegd moet worden - een voorwaardelijk verzoek tot het horen van betrokken verbalisanten alsmede de portier en de eigenaar van de discotheek.
Mocht uw hof van oordeel zijn dat de zaak afgehandeld kan worden, bepleit ik dat, gelet op de door mij aangevoerde omstandigheden, volstaan zou kunnen worden met de oplegging van een voorwaardelijke werkstraf."
2.3. Het bestreden arrest houdt onder "strafmotivering" onder meer het volgende in:
"Door de raadsman is ter terechtzitting bepleit dat de verbalisanten disproportioneel geweld hebben toegepast bij de aanhouding van zijn cliënt hetgeen volgens de raadsman verdisconteerd moet worden in de op te leggen straf. De raadsman doet, voor zover het hof met deze omstandigheid geen rekening houdt, een voorwaardelijk verzoek tot het horen van agenten die cliënt hebben aangehouden.
Het hof ziet geen aanleiding om bij de bepaling van de strafmaat rekening te houden met het door de raadsman en verdachte gestelde disproportionele optreden van de verbalisanten. Uit het proces-verbaal van de politie maakt het hof op dat betrokken verbalisanten geweld moesten toepassen om verdachte onder controle te kunnen krijgen. Dat daarbij sprake is geweest van disproportioneel geweld blijkt echter niet. Het verzoek van de raadsman - ter gelegenheid van zijn pleidooi naar voren gebracht - om de betrokken verbalisanten als getuigen te horen acht het hof onvoldoende onderbouwd. De noodzaak daartoe is het hof ook ambtshalve niet gebleken."
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat een verzoek is gedaan als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 Sv en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv en dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in over het door de raadsman gedane verzoek voor zover dit verzoek de portier en de eigenaar van de discotheek betreft. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
2.5. Het middel is derhalve in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.