ECLI:NL:HR:2011:BQ7762
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Toepassing van artikel 31 Vluchtelingenverdrag op asielzoekers met verblijf in transitland
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, had op 9 juli 2008 te Schiphol een vals reisdocument in bezit. Hij had eerder tien maanden in Griekenland verbleven voordat hij naar Nederland kwam, waar hij asiel aanvroeg. De kern van de zaak was of de verdachte als vluchteling kon worden aangemerkt onder artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, dat bepaalt dat asielzoekers die rechtstreeks uit een land komen waar hun leven of vrijheid bedreigd wordt, niet bestraft kunnen worden voor illegaal verblijf. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte niet 'coming directly' was gekomen, omdat hij een lange periode in Griekenland had verbleven. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat het Hof niet verplicht was om te onderzoeken of de verdachte te goeder trouw was bij zijn asielaanvraag in Nederland. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte.