ECLI:NL:HR:2011:BQ7762

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03918
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 31 Vluchtelingenverdrag op asielzoekers met verblijf in transitland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, had op 9 juli 2008 te Schiphol een vals reisdocument in bezit. Hij had eerder tien maanden in Griekenland verbleven voordat hij naar Nederland kwam, waar hij asiel aanvroeg. De kern van de zaak was of de verdachte als vluchteling kon worden aangemerkt onder artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, dat bepaalt dat asielzoekers die rechtstreeks uit een land komen waar hun leven of vrijheid bedreigd wordt, niet bestraft kunnen worden voor illegaal verblijf. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte niet 'coming directly' was gekomen, omdat hij een lange periode in Griekenland had verbleven. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat het Hof niet verplicht was om te onderzoeken of de verdachte te goeder trouw was bij zijn asielaanvraag in Nederland. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte.

Uitspraak

20 september 2011
Strafkamer
nr. 09/03918
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 augustus 2009, nummer 23/004033-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Het klaagt dat het Hof heeft nagelaten bij zijn oordeel te betrekken de vraag of de verdachte te goeder trouw een asielverzoek in Nederland heeft ingediend.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 9 juli 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Egypte, voorzien van het nummer [001], op naam gesteld van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1988, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was."
2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"De raadsvrouw stelt onder meer dat de verdachte direct bij zijn inverzekeringstelling, althans in ieder geval binnen 48 uur na aankomst in Nederland asiel heeft aangevraagd. De 10 maanden verblijf in Griekenland staan hieraan niet in de weg. De verdachte had altijd al de intentie naar Nederland te gaan. Asielaanvraag in Griekenland is niet mogelijk. Hij had geen mogelijkheid en middelen, maar wel de intentie; de duur is gerechtvaardigd. Hij zit nog steeds in de asielprocedure. Het vluchtelingenschap moet worden vastgesteld, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard."
2.3.2. Het Hof heeft het verweer als volgt verworpen:
"De vraag ligt voor of de verdachte heeft voldaan aan de eisen die artikel 31-1 Vluchtelingenverdrag stelt en derhalve als vluchteling in de zin van dat verdrag kan worden aangemerkt.
Vaststaat dat de verdachte binnen 48 uur na binnenkomst in Nederland asiel heeft aangevraagd bij de autoriteiten. Daarmede heeft de verdachte voldaan aan één van de vereisten die door het Vluchtelingenverdrag worden gesteld.
Vervolgens bepaalt het Vluchtelingenverdrag dat een vluchteling rechtstreeks moet komen van een grondgebied waar zijn leven een gegronde vrees heeft voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een sociale groep, waartegen hij geen effectieve bescherming kan inroepen.
Vaststaat dat de verdachte na zijn vlucht uit Irak eerst tien maanden heeft verbleven in Griekenland voordat hij is ingereisd in Nederland. Uit de verklaring die de verdachte in hoger beroep heeft afgelegd, kan worden opgemaakt dat hij in Griekenland geen asiel heeft aangevraagd omdat een dergelijke aanvraag zinloos was, aangezien hij na een aanvraag direct weer op straat zou worden gezet. Het ontbrak de verdachte aan geld voor eten en vervoer naar Nederland waardoor zijn verblijf aldaar heeft voortgeduurd. Dat de verdachte in Griekenland geen asiel heeft kunnen aanvragen, daarvan is niet gebleken.
Nu de verdachte bij binnenkomst in Nederland niet rechtstreeks is gekomen van een grondgebied waar hij te vrezen had voor vervolging, kan hij geen aanspraak maken op de bescherming die het Vluchtelingenverdrag biedt."
2.4.1. Art. 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen; Verdrag van 28 juli 1951, Trb. 1951, 131 en 1954, 88 (hierna Vluchtelingenverdrag) luidt:
"The Contracting States shall not impose penalties, on account of their illegal entry or presence, on refugees who, coming directly from a territory where their life or freedom was threatened in the sense of article 1, enter or are present in their territory without authorization, provided they present themselves without delay to the authorities and show good cause for their illegal entry or presence."
2.4.2. De United Nations High Commissioner for Refugee's Guidelines on Applicable Criteria and Standards relating to Detention of Asylum-Seekers van februari 1999 houden ten aanzien van art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag het volgende in:
"The expression "coming directly" in Article 31(1), covers the situation of a person who enters the country in which asylum is sought directly from the country of origin, or from another country where his protection, safety and security could not be assured. It is understood that this term also covers a person who transits an intermediate country for a short period of time without having applied for, or received, asylum there. No strict time limit can be applied to the concept "coming directly" and each case must be judged on its merits."
2.5. Artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag bepaalt dat een asielzoeker die rechtstreeks uit een land komt waar zijn leven of zijn vrijheid wordt bedreigd niet kan worden bestraft voor illegaal verblijf. Voor de toepassing van dit artikel wordt mede als rechtstreeks komend uit een zodanig land aangemerkt de asielzoeker die gedurende korte tijd verblijft in een land dat als transitland kan worden beschouwd zonder dat hij in dat land asiel heeft aangevraagd (vgl. HR 24 mei 2011, LJN BO15787, NJ 2011/260). Het kennelijke oordeel van het Hof dat ten aanzien van de verdachte, die tien maanden - waarvan vier maanden in detentie - in Griekenland heeft verbleven omdat hij geen geld had voor vervoer naar Nederland, niet meer kan worden gesproken van "coming directly" in de zin van art. 31 Vluchtelingenverdrag, impliceert dat het Hof diens verblijf niet heeft aangemerkt als een verblijf gedurende korte tijd in voormelde zin. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Zulks in aanmerking genomen was het Hof niet gehouden te onderzoeken of de verdachte te goeder trouw was bij de indiening van zijn asielverzoek in Nederland.
2.6. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 20 september 2011.