ECLI:NL:HR:2011:BQ7582
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting en boetebeschikkingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1993 tot en met 2000. De belanghebbende, aangeduid als X te Z, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die door de Inspecteur waren opgelegd, inclusief een verhoging van honderd procent en heffingsrente. De Inspecteur had de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen over de jaren 1999 en 2000 niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot een beroep bij het Hof. Het Hof verklaarde de beroepen van de belanghebbende ten dele gegrond, vernietigde de uitspraken van de Inspecteur en verminderde de navorderingsaanslagen, boeten en heffingsrente, waarbij ook een gedeeltelijke kwijtschelding van de verhogingen werd verleend. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het verwijzingshof moet beoordelen in hoeverre de Inspecteur het bewijs heeft geleverd dat de belanghebbende de feiten heeft begaan die tot de boete hebben geleid. Daarnaast moet het verwijzingshof vaststellen of de opgelegde boeten, indien bewezen, passend en geboden zijn. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1993 tot en met 1998 en de opgelegde boeten voor de jaren 1999 en 2000. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. Tevens werd gelast dat de Staat het griffierecht aan de belanghebbende vergoedt.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om adequaat bewijs te leveren bij het opleggen van boeten en de rol van het verwijzingshof in het beoordelen van de omstandigheden van de zaak. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van belastingrecht en de toepassing van de omkering van de bewijslast.