ECLI:NL:HR:2011:BQ7322
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige daad door publiciteit van belastende telefoongesprekken van wethouder
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerder arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een onrechtmatige daad waarbij een wethouder belastende uitlatingen heeft gedaan in telefoongesprekken die vervolgens in de publiciteit zijn gebracht. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 16 maart 2010 werd gewezen. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het verloop van het geding in feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 juli 2007.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier gevolgd, die tot verwerping van het beroep strekte. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. Het arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven, die ook deel uitmaakte van de uitspraak, samen met de andere rechters.