ECLI:NL:HR:2011:BQ7322

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03031
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door publiciteit van belastende telefoongesprekken van wethouder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerder arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een onrechtmatige daad waarbij een wethouder belastende uitlatingen heeft gedaan in telefoongesprekken die vervolgens in de publiciteit zijn gebracht. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 16 maart 2010 werd gewezen. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het verloop van het geding in feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 juli 2007.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier gevolgd, die tot verwerping van het beroep strekte. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. Het arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven, die ook deel uitmaakte van de uitspraak, samen met de andere rechters.

Uitspraak

11 november 2011
Eerste Kamer
Nr. 10/03031
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 256253 / HA ZA 05-4049 van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 juli 2007;
b. het arrest in de zaak 105.006.863/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 maart 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 11 november 2011.