ECLI:NL:HR:2011:BQ7056

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00241
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • J.C. van Oven
  • F.B. Bakels
  • W.D.H. Asser
  • C.E. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening en niet-ontvankelijkheid in cassatie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiser] c.s. tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 november 2010, waarin de rechtbank op vordering van de Staat der Nederlanden de vervroegde onteigening van onroerende zaken heeft uitgesproken. De Staat had de eisers gedagvaard voor de rechtbank met het verzoek om de onteigening uit te spreken ten behoeve van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. De rechtbank heeft de onteigening uitgesproken en een voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 1.197.500,--.

Eisers hebben beroep in cassatie ingesteld, maar de Staat heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eisers in hun cassatieberoep. De Hoge Raad heeft ambtshalve onderzocht of het cassatieberoep ontvankelijk is. De Staat stelde dat de cassatiedagvaarding te laat was betekend, aangezien deze niet binnen de termijn van twee weken na de cassatieverklaring aan de advocaat van de Staat was betekend.

De Hoge Raad oordeelt dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat de betekening van de cassatieverklaring en dagvaarding niet tijdig heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad benadrukt dat indien een vonnis van vervroegde onteigening in kracht van gewijsde is gegaan, de griffier de verklaring die in de Kadasterwet is bedoeld, onverwijld aan de onteigenende partij moet afgeven, ongeacht de betekening van de cassatieverklaring. De Hoge Raad verklaart de eisers niet-ontvankelijk in hun beroep en veroordeelt hen in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

14 oktober 2011
Eerste Kamer
11/00241
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiser 3],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat Noord-Brabant,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Staat heeft bij exploot van 15 juli 2010 [eiser] c.s. gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch en gevorderd ten behoeve van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart Maas-Den Dungen vanaf kilometer 116.500(aftakking bestaande Zuid-Willemsvaart) tot kilometer 125.480 (aansluiting Maas), met bijkomende werken, in de gemeenten Sint-Michielgestel en 's-Hertogenbosch, ten algemenen nutte en ten name van de Staat vervroegd uit te spreken de onteigening van de in de dagvaarding omschreven onroerende zaak en gedeelten van onroerende zaken waarvan [eiser] c.s. als eigenaren zijn aangewezen en het bedrag van de schadeloosstelling te bepalen.
Bij vonnis van 10 november 2010 heeft de rechtbank onder meer de gevorderde onteigening uitgesproken en het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] c.s. vastgesteld op € 1.197.500,--. Dit vonnis is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[eiser] c.s. hebben tegen het vonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers in hun cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van dat beroep.
[eiser] c.s. hebben in het incident met betrekking tot de ontvankelijkheid geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Staat in, dan wel ontzegging aan de Staat van het exceptieve ontvankelijkheidsverweer.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. in hun cassatieberoep.
De advocaten van de Staat hebben bij brief van 10 juni 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
3.1 Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 november 2010, waarbij die rechtbank op vordering van de Staat op de voet van art. 54f Ow. bij vervroeging de onteigening heeft uitgesproken van het perceel en de perceelsgedeelten als in het vonnis vermeld, met bepaling van een voorschot op de schadeloosstelling. Dit is een vonnis als bedoeld in art. 54i Ow., waaraan niet afdoet dat in het dictum ervan niet vermeld is dat de onteigening bij vervroeging wordt uitgesproken, noch ook dat de rechtbank niet heeft voldaan aan een verzoek dat [eiser] c.s. op 12 oktober 2010 tijdens de pleidooien voor de enkelvoudige kamer van de rechtbank hebben gedaan om de zaak voor de voortzetting van de pleidooien naar de meervoudige kamer te verwijzen.
3.2 De Staat heeft de niet-ontvankelijkheid van [eiser] c.s. ingeroepen op grond van de omstandigheid dat de cassatiedagvaarding te laat is uitgebracht, nu deze na de op 22 november 2010 ter griffie van de rechtbank afgelegde cassatieverklaring niet binnen de in art. 54l lid 1 Ow. voorgeschreven termijn van twee weken maar eerst op 4 januari 2011 aan de advocaat van de Staat is betekend. [eiser] c.s. hebben betoogd dat de Hoge Raad moet voorbijgaan aan dit beroep van de Staat op niet-ontvankelijkheid van [eiser] c.s. omdat de op 21 januari 2011 genomen conclusie waarin de Staat dat beroep heeft gedaan niet voldoet aan het bepaalde bij art. 411 Rv. als geldende sedert 1 januari 2011.
Dit betoog kan [eiser] c.s. niet baten, nu de Hoge Raad ook ambtshalve onderzoekt of het cassatieberoep ontvankelijk is.
3.3 Door de op 22 november 2010 ter griffie van de rechtbank afgelegde verklaring dat [eiser] c.s. beroep in cassatie instelden tegen het vonnis van 10 november 2010, hebben [eiser] c.s. tijdig, immers binnen de termijn van twee weken van art. 52 lid 2 Ow., die afliep op 24 november 2010, cassatieberoep ingesteld. Wordt echter een dergelijke verklaring ter griffie niet binnen de in art. 54l lid 1 Ow. bepaalde termijn van twee weken aan de tegenpartij betekend met ontwikkeling van de gronden der cassatie en vergezeld van dagvaarding, dan gaat het vonnis alsnog in kracht van gewijsde. Nu in dit geval de in art. 54l lid 1 voorgeschreven termijn van twee weken op 8 december 2010 is verstreken zonder dat betekening van de cassatieverklaring en dagvaarding hadden plaatsgevonden, ging het vonnis van vervroegde onteigening op 9 december 2010 in kracht van gewijsde met alle in art. 54m geregelde gevolgen van dien.
3.4 Opmerking verdient hierbij nog het volgende. Indien een vonnis van vervroegde onteigening als bedoeld in art. 54i in kracht van gewijsde is gegaan doordat de tijdig ter griffie afgelegde cassatieverklaring niet binnen de in art. 54l lid 1 bedoelde termijn van twee weken is gevolgd door betekening daarvan aan en dagvaarding van de onteigenende partij, behoort de griffier de in art. 25 lid 1, aanhef en onder a, Kadasterwet bedoelde verklaring desgevraagd onverwijld aan de onteigenende partij af te geven, ongeacht of na afloop van de termijn van twee weken van art. 54l lid 1 alsnog betekening van de cassatieverklaring en dagvaarding in cassatie mocht hebben plaatsgevonden.
Voor de opvatting dat het vonnis, indien de griffier nalaat de bedoelde verklaring af te geven, nog in de openbare registers kan worden ingeschreven binnen een termijn van twee maanden nadat de Hoge Raad de onteigende partij in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk heeft verklaard, biedt art. 54m geen ruimte.
3.5 [eiser] c.s. zijn derhalve niet-ontvankelijk in hun beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 755,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 oktober 2011.