ECLI:NL:HR:2011:BQ7056
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- Rechtspraak.nl
Vervroegde onteigening en niet-ontvankelijkheid in cassatie
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiser] c.s. tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 november 2010, waarin de rechtbank op vordering van de Staat der Nederlanden de vervroegde onteigening van onroerende zaken heeft uitgesproken. De Staat had de eisers gedagvaard voor de rechtbank met het verzoek om de onteigening uit te spreken ten behoeve van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. De rechtbank heeft de onteigening uitgesproken en een voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 1.197.500,--.
Eisers hebben beroep in cassatie ingesteld, maar de Staat heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eisers in hun cassatieberoep. De Hoge Raad heeft ambtshalve onderzocht of het cassatieberoep ontvankelijk is. De Staat stelde dat de cassatiedagvaarding te laat was betekend, aangezien deze niet binnen de termijn van twee weken na de cassatieverklaring aan de advocaat van de Staat was betekend.
De Hoge Raad oordeelt dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat de betekening van de cassatieverklaring en dagvaarding niet tijdig heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad benadrukt dat indien een vonnis van vervroegde onteigening in kracht van gewijsde is gegaan, de griffier de verklaring die in de Kadasterwet is bedoeld, onverwijld aan de onteigenende partij moet afgeven, ongeacht de betekening van de cassatieverklaring. De Hoge Raad verklaart de eisers niet-ontvankelijk in hun beroep en veroordeelt hen in de kosten van het geding in cassatie.