ECLI:NL:HR:2011:BQ6748

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02266
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bewijsvoering van een valse overlijdensakte en verzekeringsfraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1955, was aangeklaagd voor het opzettelijk gebruik maken van een valse overlijdensakte van zijn echtgenote, met als doel om onterecht levensverzekeringsuitkeringen te verkrijgen. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte in de periode van januari tot en met maart 1999, samen met een ander, meermalen gebruik had gemaakt van een valse overlijdensakte van zijn vrouw, die in werkelijkheid niet overleden was. De verdachte had deze akte ter ondersteuning van zijn verzoeken om uitkering van levensverzekeringen ingediend bij FBTO en OHRA. De Hoge Raad oordeelde dat de door het Hof tot bewijs gebezigde verklaring van de verdachte niet redengevend was voor de bewezenverklaring, maar dat het Hof deze verklaring op een juiste wijze had opgevat. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de bewijsvoering van het Hof voldoende was onderbouwd en dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in strafzaken en de rol van de rechterlijke macht in het beoordelen van de geloofwaardigheid van verklaringen.

Uitspraak

12 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/02266
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 oktober 2009, nummer 23/006554-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij (a) te Edam, gemeente Edam-Volendam, en/of te Leeuwarden, en/of (b) te Edam, gemeente Edam-Volendam, en/of te Arnhem, in de periode van de maand januari 1999 tot en met de maand maart 1999, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse akte van overlijden van [betrokkene 1] in de Thaise taal en een gelegaliseerde vertaling daarvan in de Engelse taal met als opschrift 'Certificate of Death', - elk zijnde telkens een akte die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die akten, zijnde geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat verdachte en zijn mededader die akte van overlijden van [betrokkene 1] en die gelegaliseerde vertaling daarvan met als opschrift 'Certificate of Death' ter ondersteuning van telkens een verzoek om uitkering van een levensverzekering heeft doen toekomen aan (a) een medewerker van FBTO Levensverzekeringen N.V., en (b) een medewerker van OHRA Levensverzekeringen N.V. en bestaande die valsheid hierin dat [betrokkene 1] in werkelijkheid niet overleden was en dat in bedoelde akten telkens een onjuiste leeftijd van [betrokkene 1] was vermeld;
2. hij in de periode van 14 januari 1999 tot en met 27 juli 1999 te Edam, gemeente Edam-Volendam, en/of te Leeuwarden en/of te Arnhem, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen
(a) een medewerker van FBTO Levensverzekeringen N.V., en
(b) een medewerker van OHRA Levensverzekeringen N.V.,
telkens te bewegen tot de afgifte van
(a) een geldbedrag van fl. 750.000,-, en
(b) een geldbedrag van fl. 250.000,-,
telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid telkens een valse akte van het overlijden van [betrokkene 1] in de Thaise taal en een gelegaliseerde vertaling daarvan in de Engelse taal met als opschrift 'Certificate of Death', ter ondersteuning van telkens een verzoek om uitkering van een levensverzekering heeft doen toekomen aan
(a) een medewerker van FBTO Levensverzekeringen N.V. en
(b) een medewerker van OHRA Levensverzekeringen N.V., terwijl telkens de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1. Een geschrift, met nummer 7.190/115/006, van 19 februari 1999, bevattende de aangifte van [betrokkene 2] namens FBTO Levensverzekeringen N.V. (doorgenummerde pagina 187 e.v.).
Deze aangifte houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik, [betrokkene 2], doe hierbij in mijn functie als beleidsmedewerker en vertrouwensfunctionaris van bureau Justitiële Zaken van het Verbond van Verzekeraars, namens FBTO Levensverzekeringen N.V., hierna te noemen FBTO, aangifte tegen [verdachte], die op grond van polisvoorwaarden als begunstigde een uitkering aanvraagt vanwege het overlijden van zijn echtgenote.
Algemene gegevens
Branche: levensverzekering
Verzekeringnemer: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1955
Verzekerde: [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1973
Verzekerd bedrag: fl. 750.000,00
Begunstiging: 1. verzekeringnemer
Op 4 januari 1999 heeft de zus van [betrokkene 1] een overlijdensakte laten opstellen betreffende het overlijden op 3 januari 1999 van [betrokkene 1]. Op 6 januari 1999 heeft [verdachte] zich vervoegd bij het Thaise Ministerie van Buitenlandse Zaken in Bangkok (Thailand) om de opgestelde overlijdensakte te laten vertalen en ter verkrijging van een "certificate of death". Dit "certificate of death" werd door [verdachte] bij de Nederlandse Ambassade in Bangkok ter legalisatie aangeboden. Op 14 januari 1999 heeft [verdachte] de verzekeringsmaatschappij FBTO telefonisch in kennis gesteld van het overlijden van zijn echtgenote. Op 15 januari 1999 is naar aanleiding van het overlijden van [betrokkene 1] door verzekeringnemer [verdachte] de verzekeringsmaatschappij FBTO ter beschikking gesteld:
- een Thaise verklaring van overlijden
- de vertaling daarvan en de legalisatie door de Nederlandse Ambassade te Bangkok
- attestatie de vita op naam van [verdachte], geboren [geboortedatum] 1955.
Op 1 februari 1999 neemt [verdachte] telefonisch contact op met de behandelaar bij FBTO en vraagt waar de uitkering blijft.
2. Een geschrift, met nummer 7.190/150/001, van 29 juli 1999, bevattende de aangifte van [betrokkene 2] namens OHRA Levensverzekeringen N.V. (doorgenummerde pagina 281 e.v.).
Deze aangifte houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik, [betrokkene 2], doe hierbij in mijn functie van hoofd van het Fraudeloket Verzekeringsbedrijf van het Verbond van Verzekeraars, namens OHRA Levensverzekeringen N.V., hierna te noemen OHRA, aangifte tegen [verdachte], die op grond van polisvoorwaarden als begunstigde een uitkering aanvraagt vanwege het overlijden van zijn echtgenote.
Algemene gegevens
Branche: risicoverzekering
Verzekeringnemer: de stichting collectieve verzekeringen bij het Ministerie van Justitie in casu [verdachte], geboren [geboortedatum] 1955
Verzekerde: 2. [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1973
Verzekerd bedrag: fl. 250.000,00
Begunstiging: 1. verzekeringnemer
Op 1 maart 1999 maakte [verdachte] telefonisch bekend aan een medewerkster van OHRA dat zijn echtgenote [betrokkene 1] op 3 januari 1999 in Thailand was overleden. Op 3 maart 1999 ontving OHRA een handgeschreven ongedateerde brief, afkomstig van [verdachte], met als bijlage een "certificate of death", waarin verzocht werd om de uitkering ineens te voldoen. Deze "certificate of death" was op de achterzijde gelegaliseerd door de Nederlandse attaché verbonden aan de Koninklijke Nederlandse Ambassade te Bangkok op 6 januari 1999. Op 16 april en 19 april en 20 april 1999 neemt [verdachte] telefonisch contact met OHRA en vraagt naar de stand van zaken.
3. Een geschrift, zijnde een in de Thaise taal gestelde overlijdensakte, alsmede de gelegaliseerde engelse vertaling hiervan, welke als bijlage I, II en III aan deze aanvulling zijn gehecht.
4. Een proces-verbaal met nummer NW99/007 van 7 juni 1999, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 026 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 april 1999 afgelegde verklaring van de verdachte:
Op 5 september 1998 zijn ik, mijn vrouw [betrokkene 1] en onze zoon, [betrokkene 3], naar Thailand gevlogen. We zijn daar bij de ouders van [betrokkene 1] geweest. Ook zijn we met z'n tweeën bij vrienden van haar in Thoeng geweest. [betrokkene 3] bleef bij mijn schoonouders. Toen bleek om een uur of tien 's-avonds dat mijn vrouw overleden was. De volgende morgen werd een kist gebracht en daar is ze toen ingelegd. En toen mocht ik haar meenemen. Ik heb toen geen papieren gekregen. Toen werd de kist in de auto gezet en ben ik van Thoeng naar Fang gereden. Daar heb ik het aan mijn schoonouders verteld. De kist is in het huis van mijn schoonouders gezet. Daar werd gesproken over de crematie. De dag daarna is ze 's-morgens heel, heel vroeg gecremeerd. Haar zus en haar zus d'r vriend waren daarbij aanwezig. Na de crematie ben ik met de zus van [betrokkene 1] naar Thoeng gegaan en daar heeft die zus de overlijdensakte geregeld. Ik ben met die overlijdensakte naar Buitenlandse Zaken gegaan om dat document te laten vertalen en legaliseren. Bij terugkomst in Nederland heb ik de FBTO gebeld en naar aanleiding van dit telefoongesprek alle benodigde formulieren opgestuurd naar hen. Ik had daar een overlijdens-risicoverzekering afgesloten voor mijn vrouw. En bij OHRA heb ik een verzekering afgesloten voor 250.000,00 (het hof begrijpt: gulden).
5. Een geschrift, zijnde een rapport van onderzoek, dossiernummer 99004836, van 3 en/of 4 juli 1999, opgemaakt door de afdeling Speciale Zaken van Bureau [A] B.V. (doorgenummerde pagina's 340 e.v.)
Dit geschrift houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Wij (het hof begrijpt hier en verder in dit geschrift: de onderzoekers van de afdeling Speciale Zaken van Bureau [A] B.V.) hebben met [betrokkene 4], managing director van het onderzoeksbureau 'P.S.I.I.' te Bangkok (Thailand) de afspraak gemaakt samen een onderzoek in te stellen in Thailand.
In aanwezigheid van officier Mr. Chalad Siraksa van de anti narcotic-service hebben wij onderzoek ingesteld in het dorp Sansai, in het district Fang, provincie Chiang-Mai (Noord Thailand).
Tegenover de woning van de ouders van [betrokkene 1] blijkt een tempel te staan. Op 17 juni 1999 spraken wij hier met de (enige) priester in Sansai, [betrokkene 5]. Kort samengevat blijkt uit zijn verklaring dat hij [de familie van betrokkene 1] goed kent. Hij heeft tot op heden niets vernomen omtrent een eventueel overlijden van [betrokkene 1]. Hij zou, als Boedhistisch priester, van het overlijden zeker hebben geweten indien haar lichaam in de woning van [de familie van betrokkene 1] zou hebben gelegen. Zoals te doen gebruikelijk binnen het Boedhistisch geloof zal namelijk een ceremonie, alsmede een processie naar de crematieplaats in Sansai door hem worden begeleid. Ook de crematie zelf zal geschieden in aanwezigheid van een priester. De familie is Boedhistisch en bezoekt regelmatig de tempel. Toch heeft hij nimmer iets omtrent het overlijden van hun dochter [betrokkene 1] vernomen.
Op 17 juni 1999 spraken wij ook met de dorpsoudste van Sansai, [betrokkene 6]. Kort samengevat komt het erop neer dat deze dorpoudste in 1998 tot driemaal toe is benaderd door zowel [betrokkene 1] als door [verdachte] om medewerking te verlenen aan het opstellen van een valse overlijdensakte. Hierin diende te worden vermeld dat [betrokkene 1] zou zijn overleden aan een hartkwaal. Dit heeft hij hun tot driemaal toe geweigerd. Bij de laatste keer werd hem 1.000.000,00 Bath (ruim 57.000,00 gulden) in het vooruitzicht gesteld voor zijn medewerking daartoe. Zijn toenmalig districtshoofd (Nai Amphur), [betrokkene 7], sommeerde hem toen om zijn medewerking te verlenen. Voor die druk zwichtte hij. Hij stelde vervolgens de gevraagde valse akte op en is daarmee, zoals wettelijk verplicht is, naar de politie gegaan omdat er sprake was van een onnatuurlijke dood. Omdat de politie geen medewerking wilde verlenen, mede omdat er geen medische verklaring aanwezig was, heeft [betrokkene 6] de opgemaakte akte verscheurd en zijn verdere medewerking geweigerd.
Op 17 juni 1999 spraken wij met de moeder van [betrokkene 1], [betrokkene 8]. Haar verklaring komt er op neer dat zij bijzonder weinig wist omtrent het overlijden van haar dochter [betrokkene 1]. Zij ontkende in het gesprek stellig dat het stoffelijk overschot van [betrokkene 1] in haar woning is geweest, dan wel dat er een crematie van haar dochter in Sansai is geweest.
Op 18 juni 1999 hebben wij in aanwezigheid van Police Lt.Colonel Chatchai Siriabphya een bezoek gebracht aan het districtshoofd (Nai Amphur) van het district Thoeng. Bij ons onderzoek vernamen wij dat de Nai Amphur van Thoeng onder wiens gezag de overlijdensakte is opgemaakt is vervangen. De huidige Nai Amphur, [betrokkene 9], deelde ons mede dat hij van mening is dat de genoemde overlijdensakte niet op de juiste gronden is opgesteld en dat er derhalve ernstige twijfels zijn omtrent de juistheid van die overlijdensakte. Hij baseerde zich hierbij op hetgeen in de overlijdensakte is vermeld, alsmede op het in de districtsadministratie aanwezige onderliggende materiaal. Het blijkt namelijk dat in de akte (certificate of acceptance on death) die door de dorpsoudste van Tabtao (alwaar het overlijden plaats zou hebben gevonden) was opgemaakt, onvolledigheden/onjuistheden zijn vermeld:
1. Er is geen volgnummer op deze akte vermeld.
2. Het huisadres waar het overlijden plaatsvond is niet ingevuld.
3. De leeftijd van [betrokkene 1] is onjuist weergegeven.
4. Omdat er sprake was van een onnatuurlijke dood (hartkwaal) dient een medische verklaring te worden bijgevoegd, welke niet aanwezig bleek.
5. Aan het eind van die akte dient naast de handtekening van de dorpsoudste ook de handtekening (linksonder) te zijn geplaatst van de huiseigenaar in wiens woning het overlijden plaatshad. In dit geval heeft de dorpsoudste zijn eigen handtekening geplaatst op de plaats waar de huiseigenaar had moeten tekenen.
Wettelijk is het in Thailand zo, dat een overledene nimmer mag worden verplaatst voordat de overlijdensakte is opgesteld. In dit geval had [verdachte] het lichaam van [betrokkene 1] al naar Sansai gebracht en is hij (volgens zijn verklaring) met de oudste zus van [betrokkene 1] later teruggekomen voor de overlijdensakte.
Omdat het overlijden niet had plaatsgevonden in de gemeente waar de overledene staat ingeschreven, dient er een kopie van de opgemaakte overlijdensakte naar het district waar die overledene staat ingeschreven te worden gezonden (in dit geval Fang). Dat formulier dient dan retour gezonden te worden, zodat het verder kan worden verwerkt. Dit formulier was echter niet aanwezig.
Op 18 juni 1999 hebben wij in aanwezigheid van de Nai Amphur, [betrokkene 10], van [betrokkene 11], chef van de afdeling bevolking, een verklaring genoteerd. Kort samengevat komt het er op neer dat in het register van het district Fang niets bekend is omtrent het overlijden van [betrokkene 1]. Zij staat nog steeds in Sansai ingeschreven. Ook blijkt uit niets dat het district Thoeng ooit een kopie van een overlijdensakte heeft verzonden aan het districtskantoor te Fang.
Op 18 juni 1999 spraken wij met [betrokkene 12], de oudste zus van [betrokkene 1]. Zij vertelde ons dat zij haar zus [betrokkene 1] nimmer als overledene heeft gezien in de woning van haar ouders. Ook heeft zij nooit haar medewerking verleend bij het cremeren van [betrokkene 1]. Zij weet dan ook niets omtrent een crematie van [betrokkene 1] in Sansai. Met betrekking tot de reis naar Thoeng, waarover [verdachte] ons verklaarde, weet zij niets. Zij kon ons alleen vertellen dat [betrokkene 1] en [verdachte] naar Thoeng zijn geweest. Nadat [betrokkene 1] en [verdachte] naar Thoeng waren geweest, heeft zij hen nog wel in levende lijve gezien in de woning van haar ouders. Zij hebben vervolgens hun zoontje meegenomen en zijn vertrokken.
6. Een proces-verbaal met nummer PL9999/99-011125 van 9 april 1999, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 160 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Op 31 maart 1999 hebben wij, verbalisanten, een gesprek gehad met [betrokkene 13], eerste secretaris van de ambassade van Thailand. Deze deelde ons desgevraagd mede:
- dat het overlijden van mensen in Thailand binnen 24 uur gemeld moet worden bij de plaatselijke autoriteiten;
- dat een dokter altijd de dood moet constateren dan wel de doodsoorzaak moet vaststellen;
- dat hiervan een document wordt opgemaakt, welke overgelegd moet worden bij het opmaken van een 'certificate of death';
- dat van dit certificaat twee originele exemplaren worden opgemaakt;
- dat hiervan één aan de nabestaanden wordt gegeven en één exemplaar blijft bij de plaatselijke autoriteiten;
- dat de overledenen in Thailand over het algemeen gecremeerd worden;
- dat de overledenen meestal worden gecremeerd via een instantie, bijvoorbeeld een tempel;
- dat bij deze instantie of tempel een register wordt bijgehouden;
- dat het tegenwoordig niet gebruikelijk is dat er iemand buiten de instantie dan wel tempel om wordt gecremeerd.
7. Een proces-verbaal met nummer PL9999/99-011125 van 27 juli 1999, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 116 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Afgelopen woensdag (het hof begrijpt: 21 juli 1999) werd ik thuis gebeld door mijn vrouw [betrokkene 1]. Ik heb haar zaterdag (het hof begrijpt: 24 juli 1999) opgehaald vanaf de luchthaven in Frankfurt.
8. Een proces-verbaal met nummer NW99/007 van 29 september 1999, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 165 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisanten:
Op 29 december 1993 heeft [betrokkene 1] zich gevestigd in Nederland. In verband met het verzoek op 13 mei 1998 de vergunning tot verblijf te verlengen, heeft [betrokkene 1] een recente pasfoto ingeleverd bij de Vreemdelingendienst. In het belang van het onderzoek heeft de Vreemdelingendienst deze pasfoto ter beschikking gesteld aan het Interregionaal Fraudeteam Noordwest.
Op 29 juli 1999 werd door ons, verbalisanten, een persoon aangehouden, die opgaf te zijn:
[betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats].
Wij, verbalisanten, herkenden de op 29 juli 1999 aangehouden persoon als zijnde de persoon afgebeeld op de pasfoto voornoemd.
9. Een proces-verbaal met nummer PL9999/99-011125 van 30 juli 1999, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 147 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1]:
[verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) heeft verklaard dat hij, nadat jij dood bent gegaan, de hele nacht bij je heeft gezeten. Af en toe naar buiten is gegaan en weer bij jou is gaan zitten. Wat is je reactie hierop?
K.: Hoe dat kan, dat weet ik niet. Ik ben ongeveer 03.00 uur weggegaan.
[verdachte] zegt datje de volgende morgen in een kist bent gelegd. Wat is je reactie hierop?
K.: Nee, ik ben niet in een kist gelegd. Ik heb niet in een kist gelegen."
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat de door het Hof tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte niet redengevend is voor de bewezenverklaring.
3.2. Kennelijk heeft het Hof de hiervoor onder 2.2 sub 4 weergegeven verklaring van de verdachte aldus opgevat dat zij bijdraagt aan de overtuiging inzake de juistheid van hetgeen in de bewijsmiddelen onder 5, 6 en 9 is gerelateerd omtrent hetgeen is bevonden in het onderzoek dat naar aanleiding van die verklaring is ingesteld. Aldus verstaan kan deze verklaring, mede gelet op de bewezenverklaringen waarin de onjuistheid van de verklaringen van de verdachte een belangrijke rol vervullen, redengevende kracht niet worden ontzegd.
3.3. Het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juli 2011.