ECLI:NL:HR:2011:BQ6692
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en compensatie in ontnemingszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een beslissing van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het beroep was ingesteld door de betrokkene, geboren in 1948, die werd bijgestaan door advocaat mr. J. Boksem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van twee middelen van cassatie. Het eerste middel werd verworpen zonder nadere motivering, omdat het niet leidde tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
Het tweede middel betrof de klacht dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, maar dat dit niet tot cassatie hoefde te leiden. De overschrijding van de redelijke termijn zou worden gecompenseerd in de samenhangende strafzaak, die onder nummer 09/04436 in cassatie aanhangig was. De Hoge Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden rechtsgevolgen te verbinden in de onderhavige zaak.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.