ECLI:NL:HR:2011:BQ6692

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04437 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en compensatie in ontnemingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een beslissing van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het beroep was ingesteld door de betrokkene, geboren in 1948, die werd bijgestaan door advocaat mr. J. Boksem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van twee middelen van cassatie. Het eerste middel werd verworpen zonder nadere motivering, omdat het niet leidde tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Het tweede middel betrof de klacht dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, maar dat dit niet tot cassatie hoefde te leiden. De overschrijding van de redelijke termijn zou worden gecompenseerd in de samenhangende strafzaak, die onder nummer 09/04436 in cassatie aanhangig was. De Hoge Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden rechtsgevolgen te verbinden in de onderhavige zaak.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

5 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/04437 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 oktober 2009, nummer 24/000437-09, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, welke in cassatie aanhangig is onder nr. 09/04436, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
3.3. Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.