ECLI:NL:HR:2011:BQ6563
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Klacht over redengevendheid bewijsmiddel faalt in strafzaak tegen verdachte voor bedreiging met dood
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1956, was beschuldigd van bedreiging met de dood van zijn ex-vriendin, [slachtoffer], op 27 juni 2007 te Edam. De verdachte had tijdens een gesprek met de politie dreigende woorden geuit, waarin hij aangaf [slachtoffer] en haar nieuwe vriend te willen 'afschieten'. De advocaat van de verdachte, mr. V.C. van der Velde, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Silvis concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad beoordeelde de redengevendheid van de bewijsmiddelen die door het Hof waren gebruikt. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte zich op een en hetzelfde moment had uitgelaten over het 'afschieten' van [slachtoffer] en haar nieuwe vriend. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof deze verklaring kennelijk redengevend had geacht voor de bewezenverklaring van de bedreiging. De Hoge Raad verwierp de klacht van de verdachte over de redengevendheid van het bewijsmiddel, en oordeelde dat de middelen voor het overige ook niet tot cassatie konden leiden.
Daarnaast merkte de Hoge Raad op dat de redelijke termijn van art. 6, eerste lid, EVRM was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht gezien de opgelegde taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. De Hoge Raad besloot het beroep te verwerpen, en dit arrest werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van waarnemend griffier S.C. Rusche.