ECLI:NL:HR:2011:BQ6138

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03256
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in hoger beroep en de vereisten van artikel 416 Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1982, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis, maar was niet verschenen ter terechtzitting en had geen schriftuur met grieven ingediend. Het Gerechtshof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte stelde dat de appelrechter had moeten onderzoeken of hij door justitie was geïnformeerd over de gevolgen van het niet indienen van een schriftuur. De Hoge Raad oordeelde echter dat artikel 416, tweede lid, Sv niet vereist dat de appelrechter een dergelijk onderzoek uitvoert, ook niet als de verdachte niet verschijnt. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Gerechtshof, waarbij werd benadrukt dat de verdachte in eerste aanleg niet was bijgestaan door een raadsman en zelf het hoger beroep had ingesteld zonder verdere actie te ondernemen. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en de verantwoordelijkheden van de verdachte in het proces.

Uitspraak

11 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/03256
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 juni 2010, nummer 22/003364-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Mac Donald, advocaat te Amstelveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel keert zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
(...),
is niet ter terechtzitting verschenen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
2.3. De in het proces-verbaal opgenomen aantekening mondeling arrest houdt in:
"De verdachte heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.4. Art. 416, tweede lid, Sv luidt:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.5. Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat de verdachte in eerste aanleg niet werd bijgestaan door een raadsman, dat hij zelf appel heeft ingesteld, geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend en niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen. Het middel berust klaarblijkelijk op de opvatting dat de appelrechter in een dergelijk geval, alvorens toepassing te geven aan art. 416, tweede lid, Sv ervan blijk moet geven te hebben onderzocht of de verdachte van de zijde van justitie geïnformeerd was omtrent de mogelijkheid dat het niet indienen van een schriftuur houdende grieven kon leiden tot niet-ontvankelijkverklaring in het door de verdachte ingestelde hoger beroep. Die opvatting is onjuist. Art 416, tweede lid, Sv stelt de beslissing tot toepassing van die bepaling niet afhankelijk van een dergelijk onderzoek - ook niet indien de verdachte in hoger beroep niet verschijnt -, terwijl ook overigens geen rechtsregel de appelrechter tot een dergelijk onderzoek noopt.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 oktober 2011.