ECLI:NL:HR:2011:BQ6138
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.F. Groos
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in hoger beroep en de vereisten van artikel 416 Sv
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1982, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis, maar was niet verschenen ter terechtzitting en had geen schriftuur met grieven ingediend. Het Gerechtshof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte stelde dat de appelrechter had moeten onderzoeken of hij door justitie was geïnformeerd over de gevolgen van het niet indienen van een schriftuur. De Hoge Raad oordeelde echter dat artikel 416, tweede lid, Sv niet vereist dat de appelrechter een dergelijk onderzoek uitvoert, ook niet als de verdachte niet verschijnt. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Gerechtshof, waarbij werd benadrukt dat de verdachte in eerste aanleg niet was bijgestaan door een raadsman en zelf het hoger beroep had ingesteld zonder verdere actie te ondernemen. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en de verantwoordelijkheden van de verdachte in het proces.