ECLI:NL:HR:2011:BQ6110

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01853
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en de mogelijkheid tot onttrekking aan de aanranding in een vechtpartij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een vechtpartij op 9 oktober 2006 op het Stationsplein in Utrecht, waarbij hij samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen meerdere slachtoffers. De verdachte stelde zich op het standpunt dat hij handelde uit noodweer, omdat hij en zijn broer, medeverdachte, waren aangevallen door een groep mannen. De raadsman van de verdachte betoogde dat de verdachte zich had moeten kunnen onttrekken aan de aanranding, maar het Hof verwierp dit verweer. Het Hof oordeelde dat niet was gebleken dat de verdachte geen reële mogelijkheid had om zich aan de situatie te onttrekken.

De Hoge Raad oordeelde dat de vraag of de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken, niet in algemene zin te beantwoorden is en afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval. Het Hof had zonder nadere motivering, die ontbrak, niet begrijpelijk kunnen oordelen dat de verdachte zich had kunnen en moeten onttrekken aan de aanranding. De Hoge Raad concludeerde dat het middel gegrond was en vernietigde de bestreden uitspraak. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden in noodweerzaken en de noodzaak voor een duidelijke motivering van de rechterlijke oordelen.

Uitspraak

15 november 2011
Strafkamer
nr. 10/01853
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 20 april 2010, nummer 21/002854-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1987, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem, locatie De Berg" te Arnhem.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 09 oktober 2006 te Utrecht met anderen, op de openbare weg, Stationsplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4], welk geweld bestond uit
- het slaan en/of schoppen tegen het lichaam van [betrokkene 1] en
- het tegen het lichaam van [betrokkene 2] slaan en/of trappen en
- het tegen het lichaam van [betrokkene 3] slaan en/of trappen en
- het tegen het lichaam van [betrokkene 4] slaan."
2.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Op 9 oktober 2006 was ik gebeld door mijn neef [betrokkene 2]. Hij vroeg of ik wilde komen. Ik ging naar Utrecht. Ik had afgesproken met [betrokkene 1] en [betrokkene 3]. [Betrokkene 2] belde mij en zei dat hij zou wachten bij de taxi's. [Betrokkene 1], [betrokkene 3] en ik liepen naar buiten op het taxiplateau. Eenmaal buiten zagen wij [betrokkene 2] op straat liggen. Vier jongens sloegen en trapten [betrokkene 2]. Een jongen sloeg mij vervolgens. Ook [betrokkene 1] werd geslagen. Twee kleine jongens sloegen [betrokkene 3] met de vuisten."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik werd gisteravond gebeld door mijn broer [betrokkene 2]. Hij vroeg aan mij of ik naar Utrecht wilde komen. Mijn broer [betrokkene 1] en mijn neef [betrokkene 4] waren bij mij op dat moment. Wij zijn met de trein naar Utrecht gegaan. Ik had met mijn broer afgesproken bij de taxi's in Utrecht. Toen we via de schuifdeuren het plateau op kwamen lopen, kwamen twee of drie jongens ons tegemoet lopen. Ik zag mijn broer lopen op het taxiplateau. Naast hem liep een jongen. Ik zag dat mijn broer [betrokkene 2] twee blauwe ogen had. Ik voelde dat ik werd geslagen. Dezelfde jongen sloeg ook mijn neef. Vervolgens voelde ik dat ik werd getrapt tegen mijn rug."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Gisteren, 9 oktober 2006, sprak ik met mijn broertje, [betrokkene 3], af in Utrecht. Hierna kwam ik mijn broer tegen op Hoog Catharijne. Hij was in gezelschap van onze neef, [betrokkene 4]. Op het moment dat wij met ons drieën vanuit Hoog Catharijne de taxistandplaats opliepen, zagen wij drie mannen lopen. Op het moment dat zij langs ons liepen zag ik onze broer [betrokkene 2] lopen. Bij hem liep een man die ik niet kende.
Ik zag dat [betrokkene 2] door deze man werd meegetrokken. Er liepen drie mannen, tegengesteld aan ons, langs ons heen. De man riep naar de drie mannen. Het volgende ogenblik begonnen die drie mannen op ons in te slaan. Hoofdzakelijk de twee kleinere mannen waren aan het slaan en het schoppen."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik zal u verklaren over de vechtpartij op het taxiplateau te Utrecht op 9 oktober 2006. Op 9 oktober 2006 was ik thuis samen met mijn broertje [betrokkene 3]. Op een gegeven moment is hij het huis uitgegaan en later begreep ik dat hij samen met mijn broer [betrokkene 1] en mijn neef [betrokkene 4] in Utrecht was. Op een gegeven moment belde mijn broer [betrokkene 1] of ik hem wilde ophalen in Utrecht. Hij was toen samen met [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. Zij zouden naar het taxiplateau komen en ik zou hen daar oppikken. Op een gegeven moment werd ik gebeld door een onbekende man. Wij spraken af in Utrecht op het taxiplateau waar ik ook mijn neef en broers zou ophalen. Hierna ben ik naar Utrecht gereden. Vlak voordat ik ter plaatse kwam, werd ik gebeld door de onbekende man. Ik zei tegen hem dat ik er bijna was. Ik stapte uit en ik zag een man naar mij toe komen lopen. Ik gaf hem een hand. Op dat moment zag ik dat [betrokkene 5] naar mij toe kwam lopen en dat er nog eens twee mannen naar mij toe kwamen rennen. [Betrokkene 6] is de man die ik een hand gaf. Vlak hierna stonden [betrokkene 5], [betrokkene 6] en twee broers om mij heen. Zonder enige aanleiding begonnen zij te slaan. Alle vier de mannen hebben mij geslagen en getrapt. Op een gegeven moment hield het op. Ik zag dat mijn broers [betrokkene 1], [betrokkene 3] en mijn neef [betrokkene 5] en de twee broers tegenkwamen. Zij begonnen met z'n allen te vechten."
e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat ik betrokken ben geweest bij een handgemeen op het station in Utrecht op 9 oktober 2006."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
"Op 9 oktober 2006 zei mijn moeder toen ik thuis kwam dat mijn broer [betrokkene 6] net door iemand werd gebeld. Volgens mijn moeder zag [betrokkene 6] er erg zenuwachtig uit. Hij was onderweg naar Utrecht. Ik heb hierop direct [betrokkene 6] gebeld. Ik vroeg aan hem waar hij was. Ik hoorde dat hij zei dat hij onderweg was naar Utrecht. Ik heb toen met hem en zijn vrienden [verdachte en medeverdachte] langs de snelweg ergens tussen Breda en Tilburg afgesproken en vervolgens zijn we met mijn auto met zijn vieren naar Utrecht gereden. Onderweg naar Utrecht vroeg ik aan mijn broer wat er nu precies aan de hand was.
Hij vertelde dat hij door een onbekende was gebeld en dat diegene hem had uitgescholden. Ze hadden vervolgens nog een paar minuten met elkaar gesproken, maar omdat niet duidelijk werd wat er aan de hand was, besloten ze in Utrecht af te spreken om het uit te praten. Omstreeks 19.30 uur kwamen wij in Utrecht aan. Ik heb de auto geparkeerd in de parkeergarage vlak bij het station Utrecht. Ik zag dat een auto onze richting opkwam. De bestuurder stapte uit. Er kwamen toen nog drie mannen aan. Ik weet niet meer wie er begon te slaan, volgens mij begon iedereen een beetje."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 8]:
"Ik ben als taxichauffeur werkzaam in Utrecht. Afgelopen maandag 9 oktober 2006 werkte ik ook. Ik stond omstreeks 19.30 uur op het taxiplateau in Utrecht. Ik zag vier mensen langs mijn auto lopen. Zij begonnen met een jongen te vechten. Meteen daarna begonnen er nog meer andere personen te vechten. Beide partijen hebben elkaar geslagen en getrapt."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 9]:
"Ik ben getuige geweest van een vechtpartij op het Stationsplein te Utrecht. Op 9 oktober 2006 zag ik een groep van zeven à acht jongens staan. Ik zag dat de gehele groep met elkaar in gevecht was. Ik zag dat er over en weer geslagen en gestompt werd. Later zag ik dat de groep zich in tweeën verdeelde. Een viertal jongens liep in de richting van het centraal station."
2.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Beroep op noodweer
De raadsman van verdachte heeft in hoger beroep betoogd dat verdachte behoort te worden ontslagen van rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf en hij derhalve uit noodweer handelde.
Hij heeft hiertoe - kort samengevat - het volgende gesteld.
Zijn cliënt is samen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte], op uitnodiging van de broers [betrokkene 6 en 7] naar Utrecht gegaan. [Betrokkene 6 en 7] zijn toen aangevallen en verdachte heeft samen met zijn broer getracht hen te ontzetten. Vervolgens hebben zij zelf direct klappen gekregen met een hamer en een ijzeren staaf, waardoor zij zichzelf moesten ontzetten. Volgens verdachte wist hij van tevoren niet dat het tot een handgemeen zou komen op het station en heeft hij slechts geslagen uit zelfverdediging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de door [betrokkene 7] afgelegde verklaring ten overstaan van de politie blijkt het volgende. Op 9 oktober 2006 hoorde hij van zijn moeder dat zijn broer ([betrokkene 6]) onderweg was naar Utrecht nadat hij kort daarvoor gebeld was door iemand en dat [betrokkene 6] er erg zenuwachtig uitzag. [Betrokkene 7] heeft zijn broer gebeld en zij zijn vervolgens samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] naar het station in Utrecht gereden. Onderweg heeft [betrokkene 6] op een vraag van [betrokkene 7] wat er aan de hand was geantwoord dat hij door een onbekende gebeld was en uitgescholden werd. Ze hadden vervolgens nog een paar minuten met elkaar gesproken, maar omdat niet duidelijk werd wat er aan de hand was, werd besloten in Utrecht af te spreken om het uit te praten.
Op het station is het vervolgens tot een vechtpartij gekomen tussen voornoemde vier mannen en vier andere mannen, te weten [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. [Betrokkene 7] heeft verklaard dat hij niet meer weet wie er begon te slaan, maar dat iedereen een beetje begon. Daarnaast hebben de getuigen [betrokkene 8] en [betrokkene 10] een verklaring afgelegd. [Betrokkene 8] heeft verklaard dat beide partijen elkaar hebben geslagen en getrapt. [Betrokkene 10] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat een groep van zeven of acht jongens met elkaar in gevecht was en dat er over en weer werd geslagen en gestompt.
Naar het oordeel van het hof kan uit de door [betrokkene 7] afgelegde verklaring worden afgeleid dat naar aanleiding van het gesprek in de auto het voor verdachte reëel was te verwachten dat er een confrontatie zou volgen op het station in Utrecht en heeft hij er bewust voor gekozen om mee te gaan. Evenmin heeft hij zich ter plaatse en ten tijde van de confrontatie gedistantieerd van hetgeen gebeurde.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat er geen sprake was van een situatie waarvan gezegd kan worden dat deze verdachte noopte tot verdediging van eigen of andermans lijf nu niet is gebleken dat verdachte geen reële mogelijkheid heeft gehad zich op enig moment aan de situatie te onttrekken.
De slotsom luidt dat het hof het verweer verwerpt."
2.5. Het Hof heeft voor de verwerping van het verweer kennelijk doorslaggevend geacht dat "niet is gebleken dat verdachte geen reële mogelijkheid heeft gehad zich op enig moment aan de situatie te onttrekken".
2.6. De vraag of de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken, is niet in algemene zin te beantwoorden. Het komt aan op de omstandigheden van het geval (vgl. HR 6 oktober 2009, LJN BM7508, NJ 2010/301).
2.7. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof dat de verdachte in de gegeven omstandigheden zich had kunnen en moeten onttrekken aan de aanranding, niet begrijpelijk.
2.8. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 november 2011.