ECLI:NL:HR:2011:BQ6105

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01749
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake valsheid in geschrift en uitkeringsfraude

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 23 februari 2010 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1965. De verdachte was beschuldigd van het gebruik van goederen en diensten die waren bekostigd uit een uitkering die door valsheid in geschrift was verkregen door een medebewoner. De advocaat van de verdachte, mr. B.J. Schadd, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het Hof niet voldoende was onderbouwd. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte en de medebewoner een gemeenschappelijke huishouding hadden, maar er was onvoldoende bewijs dat de verdachte wist dat de uitkering van de medebewoner door valsheid in geschrift was verkregen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug, zodat deze opnieuw kan worden berecht.

De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de kennis van de verdachte over de onrechtmatige verkrijging van de uitkering. De uitspraak is gedaan door vice-president F.H. Koster en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, en is uitgesproken op 13 september 2011.

Uitspraak

13 september 2011
Strafkamer
nr. S 10/01749
AJ/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 februari 2010, nummer 21/004085-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat [betrokkene 1] een uitkering genoot.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"verdachte op tijdstippen in de periode van januari 2004 tot en met 30 augustus 2006 te Zevenaar, in elk geval in Nederland, binnen de met [betrokkene 1] gevoerde gemeenschappelijke huishouding, telkens in die periode aangeschafte gemeenschappelijk (consumptie-)goederen heeft gebruikt of verbruikt en/of gebruik heeft gemaakt van diensten, welke (ten dele) waren bekostigd uit het uitkeringsbedrag (WWB uitkering) van voornoemde persoon, zulks terwijl verdachte wist dat het uitkeringsbedrag door voornoemde persoon door het plegen van valsheid in geschrift was verkregen en dusdoende telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van een door valsheid in geschrift verkregen geldbedrag."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv.
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof leidt uit voormelde bewijsmiddelen af dat verdachte en [betrokkene 1] in de tenlastegelegde periode een gemeenschappelijke huishouding hebben gehad alsmede dat verdachte wetenschap heeft gehad van de werkzaamheden van [betrokkene 1] en de daaruit voortvloeiende verdiensten, terwijl hij een uitkering genoot en deed alsof hij alleen woonachtig was in plaats van op te geven dat hij met verdachte samenwoonde, waardoor de uitkering zou zijn beëindigd. Van de door [betrokkene 1] gepleegde valsheid in geschrift en de daardoor verkregen uitkering heeft verdachte in het kader van de bekostiging van de gemeenschappelijke huishouding voordeel getrokken."
2.3. Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de verdachte wist dat de gezamenlijke huishouding geheel of ten dele werd bekostigd met een - door het plegen van valsheid in geschrift verkregen - uitkering van [betrokkene 1]. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 13 september 2011.