ECLI:NL:HR:2011:BQ5858

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04540
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen bewezenverklaring poging tot zware mishandeling van dochter

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van zijn zwangere dochter. De feiten zijn als volgt: op 18 januari 2008 heeft de verdachte, tijdens een bezoek aan een abortuskliniek in Leiden, zijn dochter in de buik getrapt. Dit gebeurde nadat zij had aangegeven geen abortus te willen ondergaan, wat leidde tot een woede-uitbarsting van de verdachte. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen verklaard dat hij niet de intentie had om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar dat hij haar tegen haar billen wilde schoppen. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de zware mishandeling, en dat de emoties hoog opliepen in de situatie.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld door tot een bewezenverklaring te komen. Het Hof heeft de bewezenverklaring gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling, en de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de feiten en omstandigheden die in cassatie naar voren zijn gebracht, niet eerder in hoger beroep zijn aangevoerd. Hierdoor kon de Hoge Raad deze niet in zijn beoordeling meenemen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, wat betekent dat de veroordeling van het Hof in stand blijft.

Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is uitgesproken op 24 mei 2011. De zaak benadrukt de strikte eisen die gelden voor het aanvoeren van nieuwe feiten in cassatie en de rol van de rechter in het beoordelen van bewijs.

Uitspraak

24 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/04540
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 juli 2009, nummer 22/005526-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P. Biesbroek, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof "ten onrechte" is gekomen tot een bewezenverklaring en tot de kwalificatie daarvan als een poging tot zware mishandeling van zijn dochter.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 18 januari 2008 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zwangere dochter, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] (met kracht) met geschoeide voet in de buik heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"[Betrokkene 1] en ik hebben samen een dochter. Haar naam is [slachtoffer]. Eind 2007 vertelde [slachtoffer] ons dat zij zwanger was. [Betrokkene 1] en ik schrokken erg van dat nieuws. Op 18 januari 2008 zijn [betrokkene 1], [slachtoffer] en ik naar een abortuskliniek in Leiden gegaan. [Slachtoffer] vertelde ons dat ze van een abortus wilde afzien. Ik werd woedend. Ik heb haar getrapt en geraakt. Ik heb me nogal laten gaan."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Mijn dochter is ruim drie maanden zwanger. In de abortuskliniek heb ik [slachtoffer] een trap gegeven met mijn been."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik ben getuige geweest van een mishandeling. Ik was op 18 januari 2008 in CASA Leiden wat staat voor Centra voor Anticonceptie Seksualiteit en Abortus.
Ik zag dat er een vermoedelijk Surinaamse vader, moeder en dochter in de kliniek aanwezig waren. Ik zag dat de vader een hele harde trap gaf, recht vooruit, tegen de buik van zijn dochter aan. Ik hoorde dat de vader zei: "Dit moest ik gewoon doen. Ik heb het gedaan omdat het moest.". Ik zag dat het meisje naar haar buik greep."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Ik ben als verpleegkundige werkzaam bij CASA in Leiden. [Slachtoffer] zou op 18 januari 2008 komen voor een intake en aansluitend een abortus. Op een memo stond dat [slachtoffer] onder druk van haar ouders zou komen en dat [slachtoffer] zelf niet een abortus wilde. Ik zei dat [slachtoffer] geen abortus wilde. De vader begon tegen [slachtoffer] te zeggen: "Dit kan niet, ik ga jou dood maken en je kind maak ik ook dood.".
Ik hoorde lawaai vanuit de hal. Ik hoorde iemand zeggen: "Doe eens normaal, je gaat je zwangere dochter toch niet in de buik trappen.". Ik hoorde aan de stem dat het een meisje was die dit had gezegd. Ik zag dat [slachtoffer] met haar beide ouders en nog twee andere meisjes in de wachtkamer aanwezig waren. Ik zag dat beide meisjes erg overstuur waren en huilden. Ik hoorde dat andere meisje zeggen: "Je gaat je dochter toch niet in de buik trappen.". Dat meisje vertelde mij toen dat de vader van [slachtoffer], [slachtoffer] in haar buik had getrapt. [Slachtoffer] hield haar armen voor haar lichaam en haar lichaam was weggedraaid."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"In december 2007 vertelde mijn dochter [slachtoffer] mij dat ze zwanger was. [Slachtoffer] wilde het kindje graag houden. Op 18 januari 2008 ben ik met [verdachte] en [slachtoffer] naar een abortuskliniek in Leiden gegaan. Door een verpleegkundige werd gezegd dat [slachtoffer] haar kindje wilde houden.
[Verdachte] heeft [slachtoffer] beetgepakt en meegetrokken. In de hal heeft hij [slachtoffer] één keer in haar buik getrapt. In de hal zaten nog twee vrouwen. Er ontstond wat commotie. Ze vonden dat je een vrouw niet moest trappen in haar buik."
2.2.3. Het Hof heeft de bewezenverklaring gekwalificeerd als: "Poging tot zware mishandeling begaan tegen zijn kind".
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte geeft op ten onrechte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde te zijn veroordeeld en in verband daarmee de straf te zwaar te achten.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij voert aan:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat cliënt dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde. In het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten voorhanden om te komen tot een bewezenverklaring daarvan. De getuige [getuige 1] kan hooguit hebben gezien dat cliënt een schoppende beweging heeft gemaakt. [Betrokkene 1] heeft van cliënt gehoord, doch niet gezien dat hij [slachtoffer] heeft geschopt. De getuige [getuige 2], tot slot, heeft niets gezien.
Cliënt ontkent niet [slachtoffer] te hebben geschopt, doch hij heeft niet de intentie gehad om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hij wilde haar tegen haar billen schoppen. Doordat zij zich echter omdraaide, heeft hij haar dijbeen geraakt. Door te schoppen heeft cliënt bewust de aanmerkelijke kans aanvaard [slachtoffer] pijn of letsel toe te brengen. De verdediging meent dan ook dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdediging verzoekt het hof rekening te houden met de omstandigheden waaronder een en ander zich heeft afgespeeld. De emoties waren behoorlijk hoog opgelopen. Inmiddels zijn de familieverhoudingen weer hersteld; cliënt is dolgelukkig met zijn kleindochter. De verdediging verzoekt het hof dan ook te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf."
2.4.1. Het middel beroept zich in de toelichting op feiten en omstandigheden waarvan niet blijkt dat die in hoger beroep door de verdachte en zijn raadsman naar voren zijn gebracht. Deze feiten en omstandigheden kunnen in cassatie niet op hun juistheid worden onderzocht en daarom daar ook niet voor het eerst naar voren worden gebracht.
2.4.2. Zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting is het Hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring en tot de hiervoor weergegeven kwalificatie daarvan kunnen komen.
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 24 mei 2011.