ECLI:NL:HR:2011:BQ5858
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen bewezenverklaring poging tot zware mishandeling van dochter
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van zijn zwangere dochter. De feiten zijn als volgt: op 18 januari 2008 heeft de verdachte, tijdens een bezoek aan een abortuskliniek in Leiden, zijn dochter in de buik getrapt. Dit gebeurde nadat zij had aangegeven geen abortus te willen ondergaan, wat leidde tot een woede-uitbarsting van de verdachte. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen verklaard dat hij niet de intentie had om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar dat hij haar tegen haar billen wilde schoppen. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de zware mishandeling, en dat de emoties hoog opliepen in de situatie.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld door tot een bewezenverklaring te komen. Het Hof heeft de bewezenverklaring gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling, en de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de feiten en omstandigheden die in cassatie naar voren zijn gebracht, niet eerder in hoger beroep zijn aangevoerd. Hierdoor kon de Hoge Raad deze niet in zijn beoordeling meenemen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, wat betekent dat de veroordeling van het Hof in stand blijft.
Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is uitgesproken op 24 mei 2011. De zaak benadrukt de strikte eisen die gelden voor het aanvoeren van nieuwe feiten in cassatie en de rol van de rechter in het beoordelen van bewijs.