ECLI:NL:HR:2011:BQ5730
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke jeugddetentie en schadevergoeding benadeelde partij
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de vordering van de benadeelde partij en de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie aan de orde zijn. De verdachte, geboren in 1989 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Rijnmond', had eerder een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden opgelegd gekregen. Het Hof had de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 31,76 toegewezen, maar de Hoge Raad oordeelt dat het Hof in strijd heeft gehandeld met de wet door deze vordering te behandelen, aangezien de benadeelde partij zich niet tijdig had gevoegd in het hoger beroep.
Daarnaast heeft het Hof de voorwaardelijke jeugddetentie omgezet in een gevangenisstraf van zes maanden, wat de Hoge Raad ook onjuist acht. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de omzetting van de jeugddetentie. De Hoge Raad bevestigt dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie moet worden gelast, maar dat de omzetting in gevangenisstraf niet kan blijven staan. De zaak wordt dus deels vernietigd, maar het beroep wordt voor het overige verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 5 juli 2011, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren. De zaak illustreert de belangrijke juridische principes rondom de vordering van benadeelde partijen en de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen.