2.2. Het proces verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De raadsman deelt mede dat hij zich aansluit bij het preliminaire verweer dat door mr. L.E. Buiting in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] is aangevoerd inhoudende -zakelijk weergegeven- dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het binnentreden in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 2] aan de [a-straat 1] te [plaats] op 20 november 2007 is geschied met een doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, aangezien de opsporingsambtenaren zonder een op naam gestelde machtiging en zonder toestemming van de bewoner de woning van [medeverdachte 2] zijn binnengegaan en achteraf is getracht dit verzuim te herstellen door alsnog een machtiging op te stellen, dan wel dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de behandeling van de zaak niet aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
In samenhang met dit verweer doet de raadsman het subsidiaire verzoek de verbalisanten [verbalisant 1] (opsteller van de machtigingen tot binnentreden) en [verbalisant 2] (opsteller van het proces-verbaal bevindingen identiteit [medeverdachte 2]) als getuigen te (doen) horen.
In samenhang met dit verweer doet de raadsman het subsidiaire verzoek de verbalisanten [verbalisant 1] (opsteller van de machtigingen tot binnentreden) en [verbalisant 2] (opsteller van het proces-verbaal bevindingen identiteit [medeverdachte 2]) als getuigen te (doen) horen.
De advocaat-generaal deelt als reactie op het gevoerde verweer mede dat het binnentreden in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 2] aan de [a-straat 1] te [plaats] in beginsel rechtmatig is geweest, maar dat hij het hof verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de opsteller van de machtiging tot binnentreden als getuige te horen omtrent de wijze van invullen van de machtiging.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
In het dossier bevindt zich een machtiging tot binnentreden in de woning van [medeverdachte 2] aan de [a-straat 1] te [plaats]. De identiteit van [medeverdachte 2] kon, gelet op de verdere inhoud van het dossier, - op het moment van uitschrijven van de machtiging - aan de verbalisanten bekend zijn. Er bestaat geen aanwijzing dat de machtiging achteraf zou zijn ingevuld. De omstandigheid dat in de machtiging de namen van de verbalisanten aan wie de machtiging werd verstrekt niet expliciet zijn genoemd levert niet een zodanige inbreuk op de beginselen van behoorlijke procesorde op dat in verband daarmee het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
De verdere gang van zaken bij het binnentreden van de woning van [medeverdachte 2] aan de [a-straat 1] te [plaats] geeft ook geen blijk van een zodanige inbreuk op een beginsel van een behoorlijke procesorde zodat - naar het oordeel van het hof- het binnentreden van die woning rechtmatig is geweest.
Daarbij komt dat de verdachte niet als bewoner van de onderhavige woning in de zin van de Algemene wet op het binnentreden kan gelden, zodat niet gezegd kan worden dat het ook de verdachte is geweest die door het -door het door de raadsman aangevoerde- vermeende onbevoegdelijk binnentreden in die woning is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen.
Derhalve is niet gebleken dat er sprake is van een doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wordt dan ook verworpen.
Het verzoek tot aanhouding wordt afgewezen."