ECLI:NL:HR:2011:BQ5719

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03112
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een Unimog als landbouwtrekker onder de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1987, had op 3 september 2005 te Boxmeer met een Unimog gereden zonder dat dit voertuig een kenteken had. De vraag die centraal stond was of de Unimog als landbouwtrekker kon worden aangemerkt volgens de Wegenverkeerswet 1994. Het Hof had geoordeeld dat de Unimog niet als landbouwtrekker kon worden gekwalificeerd, omdat het voertuig niet specifiek was ontworpen voor land- of bosbouwdoeleinden, maar voor het leger. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat de bestemming van het voertuig bepalend is voor de kwalificatie als landbouwtrekker. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat het voertuig kentekenplichtig was. De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke bestemming en ontwerpeisen van voertuigen in het kader van de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

12 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/03112
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 juli 2009, nummer 20/003056-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.F. van Dok, advocaat te Venray, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het motorrijtuig, een Unimog, waarmee de verdachte, zoals bewezenverklaard, op de weg heeft gereden, niet is een landbouwtrekker als bedoeld in art. 37, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, (oud) WVW 1994 en daarvoor dus een kenteken dient te zijn opgegeven.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 03 september 2005 te Boxmeer als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede op de weg, Burgemeester Verkuijlstraat, heeft gereden zonder dat aan de eigenaar of houder door de Dienst Wegverkeer voor dat voertuig een kenteken was opgegeven, immers was voor dat motorrijtuig in het geheel geen kenteken opgegeven."
2.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met weglating van voetnoten waarop deze steunt - voor zover hier van belang het volgende overwogen:
"Vaststaande feiten
8. Vast staat dat verdachte op 3 september 2005 te Boxmeer op de weg, de Burgemeester Verkuijlstraat, heeft gereden in een voertuig alsmede dat verdachte geen rijbewijs had voor een motorrijtuig en dat het voertuig niet voorzien was van een kenteken (verklaring verdachte bij de politie doorgenummerde pagina 010, ter zitting van de Kantonrechter d.d. 13 december 2006 en op de terechtzittingen van het hof alsmede het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's 5-6).
9. Verdachte heeft op 3 september 2005 tegenover de politie verklaard dat het betreffende voertuig door hem als vervoermiddel werd gebruikt en dat hij het af en toe voor activiteiten op het land gebruikte. Meestal gebruikte hij het als vervanging van een bromfiets. Ten tijde van de aanrijding op 3 september 2005 was hij er mee op weg naar een verjaardag. Voorts heeft hij verklaard dat het voertuig een maximale snelheid heeft van 60 km/h. (doorgenummerde pagina 010).
10. Door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is geconstateerd dat het voertuig in ieder geval een snelheid haalde van 50 km/h (doorgenummerde pagina 006)
11. Ter zitting van de Kantonrechter d.d. 13 december 2006 heeft de verdachte verklaard dat hij het voertuig gebruikte bij zijn werk als dakdekker en wel voor vervoer en om tractie te verrichten als bijvoorbeeld de bus vast zat. Tevens heeft hij toen verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde niet in het bezit was van een rijbewijs om een motorrijtuig te besturen. Ter zitting van het hof van 17 september 2008 heeft verdachte dit herhaald.
Overwegingen met betrekking tot de kentekenplichtigheid
(...)
14. Blijft over de vraag of het voertuig kan worden aangemerkt als een landbouwtrekker als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel a onder 2° van de Wegenverkeerswet 1994 j° artikel 1.1. onder ab van het Voertuigreglement. Van belang is daarbij of het voertuig voornamelijk voor tractiedoeleinden bestemd was alsmede in het bijzonder was ontworpen voor kort gezegd gebruik in de land- of bosbouw.
Ter beantwoording van die vraag overweegt het hof het volgende.
15. Uit de verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting van de kantonrechter op 13 december 2006 en ter zitting van het hof van 17 september 2008 kan niet blijken dat het voertuig voornamelijk voor tractiedoeleinden was bestemd. Immers, verdachte heeft verklaard dat hij het voertuig als vervoermiddel gebruikte bij zijn werk als dakdekker en als vervanging van een bromfiets. Met betrekking tot tractiedoeleinden heeft verdachte verklaard dat hij het voertuig ook gebruikte als bijvoorbeeld de bus vast zat.
16. Uit deze verklaringen van verdachte blijkt tevens dat hij het voertuig evenmin gebruikte in de land- of bosbouw.
17. Echter uit de bewoordingen van artikel 1.1. onder ab van het Voertuigreglement leidt het hof af dat voor de vraag of een voertuig als landbouw- of bosbouwtrekker kan worden aangemerkt niet bepalend is het gebruik dat van het voertuig daadwerkelijk wordt gemaakt, maar of het voertuig als zodanig is bestemd en ontworpen.
Daaromtrent stelt het hof het volgende vast.
18. Uit de ter terechtzitting van het hof van 17 september 2008 door de getuige/deskundige E.M.J. Kerkhof getoonde afbeeldingen van Unimogs blijkt dat daarop, naast Unimogs die werkzaamheden verrichten in de land- of bosbouw, ook een groot aantal Unimogs staat afgebeeld terwijl die werkzaamheden verrichten die niets met de land- of bosbouw te maken hebben.
19. In een aan het dossier toegevoegd formulier van de Rijksdienst voor het wegverkeer (voortaan: RDW) "Aanvraag/vermissing GV- kenteken (alleen voor grensverkeer)" is vermeld: "Categorie 1: Land- of bosbouwtrekker: Motorrijtuig op wielen of rupsbanden met ten minste twee assen. Het motorrijtuig is gemaakt om de land- of bosbouwwerkzaamheden uit te voeren, door een verwisselbaar uitrustingsstuk of aanhangwagen aan te koppelen. Voorbeeld hiervan is een tractor, maar ook sommige voertuigen van het merk Unimog of Multicar. Voorwaarde is dan wel dat het voertuig een landbouwuitvoering is."
20. Uit de aan het dossier toegevoegde stamkaart van het voertuig blijkt dat het voertuig oorspronkelijk is geleverd aan de Bundeswehr (het Duitse leger) in Koblenz (Duitsland).
21. Uit de naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Leitender Oberstaatsanwalt te Landau (BRD) bij brief van 11 mei 2009 ontvangen stukken (en de bijbehorende Nederlandse vertaling) blijkt het volgende:
* In het "Technischer Bericht" (technisch rapport) van de Technischer Überwachungs-Verein Mannheim e.V. (Technische Controledienst Mannheim) d.d. 3 augustus 1961 wordt de onderhavige Unimog aangeduid als "Lastkraftwagen" (vrachtwagen) respectievelijk "leichter, geländegängiger Lastkraftwagen" (lichte terreinvrachtwagen). Het hof begrijpt hieruit dat het voertuig geschikt was voor ongebaand terrein.
* Ook in de Allgemeine Betriebserlaubnis (algemene bedrijfsvergunning) van het Kraftfahrt-Bundesambt d.d. 16 januari 1962 wordt de onderhavige Unimog aangeduid als "Lastkraftwagen" en verder wordt het voertuig benoemd als "Mannschaftstransportwagen" (troepentransportwagen).
* [Betrokkene 1], werkzaam bij Daimler AG Werk, heeft bij de Politie Rheinpfalz te Worth (BRD) verklaard dat Unimogs van het type als de onderhavige bestemd waren voor en uitsluitend geleverd werden aan Bundeswehr (het Duitse leger) en de Zivile Bevölkerungsschutz (de civiele burgerbescherming).
22. Uit een en ander leidt het hof af dat een zogenaamde Unimog niet per definitie "in het bijzonder is ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde verwisselbare uitrustingsstukken die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, of voor het trekken van aanhangwagens voor de land- of bosbouw, welk motorrijtuig kan zijn ingericht om een lading te vervoeren voor landbouw- of bosbouwdoeleinden of kan worden uitgerust met zitplaatsen voor meerijders" als bedoeld in artikel 1.1 onder ab van het Voertuigreglement en derhalve niet per definitie kan worden aangemerkt als een landbouwtrekker als bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel a onder 2° van de Wegenverkeerswet 1994.
23. Het is wel mogelijk dat een Unimog als landbouwtrekker kan worden aangemerkt, maar dan moet het specifieke voertuig in het bijzonder zijn ontworpen voor de land- of bosbouw, dat wil zeggen een landbouwuitvoering zijn, een "aangepaste Unimog" (met bijvoorbeeld een aftakas). Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is zulks ten aanzien van het onderhavige voertuig naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Integendeel, dit specifieke voertuig is ontworpen voor het leger en ook daadwerkelijk geleverd aan het Duitse leger, bedoeld voor het transport van troepen en derhalve niet voor land- of bosbouwdoeleinden.
24. De uitzonderingsbepaling van artikel 37, eerste lid, onderdeel a onder 2° van de Wegenverkeerswet 1994 is naar het oordeel van het hof dan ook niet van toepassing.
25. Het voertuig was derhalve kentekenplichtig, waarbij het hof nog opmerkt dat het, gelet op het gerelateerde in het proces-verbaal van de politie (doorgenummerde pagina's 020/021), moet worden aangemerkt als een bedrijfsauto als bedoeld in artikel 1.1. aanhef en onder h van het Voertuigreglement.
Conclusie
Het hof acht dan ook bewezen hetgeen verdachte onder 2. is ten laste gelegd."
2.3. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- art. 36 Wegenverkeerswet (hierna: WVW) 1994:
"1. Aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.
2. Ter zake van de in het eerste lid bedoelde opgave dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs te zijn afgegeven aan de eigenaar of houder van het voertuig."
- art. 37 (oud) WVW 1994:
"1. Artikel 36 is niet van toepassing op:
a. de volgende categorieën motorrijtuigen alsmede de door die motorrijtuigen voortbewogen aanhangwagens:
(...)
2° landbouwtrekkers
(...)
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de omschrijving van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde categorieën voertuigen alsmede de voor die categorieën vastgestelde maximumsnelheid.
(...)"
- art. 1.1, aanhef en onder ab, (oud) Voertuigreglement:
"In dit besluit en de daarop berustende regelingen wordt, voor zover niet anders is bepaald, verstaan onder:
(...)
ab. landbouw- of bosbouwtrekker: motorrijtuig op wielen of rupsbanden, met ten minste twee assen en een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet minder dan 6 km/h, die voornamelijk voor tractiedoeleinden is bestemd en in het bijzonder is ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde verwisselbare uitrustingsstukken die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, of voor het trekken van aanhangwagens voor de land- of bosbouw, welk motorrijtuig kan zijn ingericht om een lading te vervoeren voor landbouw- of bosbouwdoeleinden of kan worden uitgerust met zitplaatsen voor meerijders."
2.4. Het Hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat voor de vraag of het onderhavige voertuig als zodanig is aan te merken als een landbouwtrekker als bedoeld in art. 37, eerste lid, onderdeel a onder 2° (oud) WVW 1994 in verbinding met art. 1.1, aanhef en onder ab (oud) Voertuigreglement de bestemming van het voertuig beslissend is. Het heeft vervolgens geoordeeld dat, nu dit voertuig "is ontworpen voor het leger en ook daadwerkelijk (is) geleverd aan het Duitse leger, bedoeld (is) voor het transport van troepen en derhalve niet in het bijzonder bedoeld voor land- of bosbouwdoeleinden", het niet als landbouwtrekker kan worden aangemerkt en de uitzonderingsbepaling van art. 37, eerste lid, onderdeel a onder 2° (oud) WVW 1994 niet van toepassing is, zodat het voertuig kentekenplichtig was. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip 'landbouwtrekker' in de zin van voormelde bepalingen en is in het licht van 's Hofs onder 2.2.2 weergegeven vaststellingen ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 juli 2011.