ECLI:NL:HR:2011:BQ5076
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen dwangbevel en verjaringstermijn bij dwangsommen
In deze zaak gaat het om een verzet tegen een dwangbevel dat is uitgevaardigd door de Provincie Overijssel voor de invordering van dwangsommen. De eiseres, een bedrijf dat ballastgrind wast en breekt, had een vergunning gekregen van de Provincie, maar voldeed niet aan de voorwaarden van deze vergunning. Na meerdere controles en waarschuwingen, heeft de Provincie een last onder dwangsom opgelegd, waarbij een bedrag van € 100.000 per maand werd vastgesteld voor het niet voldoen aan de voorschriften. De eiseres heeft verzet aangetekend tegen het dwangbevel, maar de rechtbank heeft dit verzet gegrond verklaard. De Provincie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof heeft de grief van de Provincie gegrond bevonden en het subsidiaire verjaringsverweer van de eiseres beoordeeld. De eiseres stelde dat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsommen was verjaard, omdat de eerste dwangsom op 15 april 2003 was verbeurd. Het hof oordeelde echter dat de dwangsom pas verbeurd was op 15 mei 2003, omdat de begunstigingstermijn tot 15 april 2003 liep. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, die oordeelde dat de dwangsom pas verbeurd wordt als gedurende een maand niet aan de last is voldaan.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de eiseres verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De uitspraak van de Hoge Raad verduidelijkt de toepassing van de verjaringstermijn in relatie tot dwangsommen en bevestigt dat de dwangsom pas verbeurd is na een volledige maand van niet-naleving van de opgelegde last.