ECLI:NL:HR:2011:BQ4723

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04759 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam met betrekking tot ongewenstverklaring

Op 13 september 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 10/04759 H. De zaak betreft een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam, dat op 6 maart 2009 was uitgesproken. De aanvrager, geboren in 1962, had een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd gekregen wegens het verblijven in Nederland terwijl hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De aanvrage tot herziening is ingediend door mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te 's-Hertogenbosch.

De aanvrager stelde dat de Politierechter hem zou hebben vrijgesproken als deze op de hoogte was geweest van het feit dat de beschikking tot ongewenstverklaring ten onrechte was afgegeven. De Immigratie- en Naturalisatiedienst had namelijk meegedeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning van de aanvrager onterecht was en dat hij geacht wordt altijd in het bezit te zijn geweest van een geldige verblijfsvergunning.

De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zou verklaren en de tenuitvoerlegging van het vonnis zou opschorten. De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling op basis van artikel 467 van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van een omstandigheid die herziening rechtvaardigde, aangezien de Politierechter, indien hij op de hoogte was geweest van de relevante feiten, de aanvrager mogelijk had vrijgesproken. De beslissing van de Hoge Raad werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.C. Rusche.

Uitspraak

13 september 2011
Strafkamer
nr. 10/04759 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 6 maart 2009, nummer 10/0766188-08, ingediend door mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te 's-Hertogenbosch, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard" gepleegd op 15 december 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat de Politierechter hem zou hebben vrijgesproken indien aan de Politierechter bekend zou zijn geweest dat de aanvrager niet tot ongewenst vreemdeling had kunnen worden verklaard en om die reden de beschikking tot ongewenstverklaring ingetrokken zou worden.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Bij brief van 31 maart 2010 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst meegedeeld dat de intrekking van de op 7 september 1983 aan de aanvrager verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op 19 juli 2000 ten onrechte heeft plaatsgevonden, dat de aanvrager geacht wordt van 7 september 1983 tot aan heden immer in het bezit te zijn geweest van een dergelijke verblijfsvergunning en dat daarom de beschikking van (de Hoge Raad leest:) 29 november 2007, waarbij de aanvrager tot ongewenst vreemdeling is verklaard, wordt ingetrokken.
4.2. Gelet op de inhoud van voornoemde brief moet de intrekking van de beschikking van 29 november 2007 in die zin worden verstaan dat die beschikking geacht moet worden nimmer te zijn gegeven.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voornoemd vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 6 maart 2009;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 13 september 2011.