ECLI:NL:HR:2011:BQ4293
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de bewezenverklaring van het Hof in verband met de herkomst van een geldbedrag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978 en woonachtig te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor het voorhanden hebben van een geldbedrag van 14.000 euro, waarvan het Hof aannam dat het afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had verklaard dat het geld zijn eigen spaargeld was, dat hij had geleend van de bank en dat hij het had gespaard voor zijn familie in Afrika. Het Hof achtte deze verklaring echter niet aannemelijk en baseerde de bewezenverklaring op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en proces-verbalen van de politie.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verklaring van de verdachte, die het niet aannemelijk achtte, ten onrechte had gebruikt als bewijs. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet met redenen was omkleed. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kan worden berecht en afgedaan.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak om verklaringen van verdachten op een juiste manier te waarderen in het kader van de bewijsvoering. De zaak illustreert ook de complexiteit van het strafrecht, vooral wanneer het gaat om de herkomst van geldbedragen en de vraag of deze uit misdrijf afkomstig zijn.