- invloed stadsdeelraad
Voorts verklaart aangeefster dat haar chef en de stadsdeelsecretaris hebben geadviseerd om aangifte te doen (p. 42). Ook haar vriendin, [betrokkene 1], verklaart zo (p. 10 PV). Dit is opvallend omdat [verdachte] al jaren achtereen juist door hen wordt lastig gevallen.
De oorzaak daarvan is erin gelegen dat het Stadsdeel [A] de tennisbanen en het clubhuis in eigen beheer wil krijgen. Naar de mening van [verdachte] wordt hij daarom steeds door hen lastig gevallen met beschuldigingen die achteraf niet blijken te kloppen.
Zo is hij op 4 en 5 mei 2008 bezocht door de buurtregisseur en haar collega's waarna er drie keer proces-verbaal tegen hem is opgemaakt omdat hij geen vergunning zou hebben voor een tap en op straat bier dronk. Naar achteraf bleek onterecht. Aan de pleitnotities is een kopie van een bericht uit een buurtkrant d.d. juni 2008 gehecht waaruit een en ander valt op te maken (bijlage 1).
Op 4 april 2008 is [verdachte] overigens opnieuw ontboden op het politiebureau Houtmankade, door dezelfde buurtregisseur, [betrokkene 4], en ook daarbij aanwezig was de stadsdeelsecretaris. De buurtregisseur deelde [verdachte] mee dat ze er alles aan zal doen om hem veroordeeld te krijgen. Ook heeft ze aangegeven dat ze hem het liefst niet meer ziet in [A] als voorzitter van de tennisclub.
Ook is het stadsdeel [A] actief geweest tegen [verdachte] in verband met zijn affiches die visuele overlast zouden veroorzaken. Aan de pleitnotities is een kopie van een bericht uit de buurtkrant d.d. mei 2008 gehecht, waarin dit is verwoord (bijlage 2).
Dat het stadsdeel [A] niet goed ligt met [verdachte] blijkt ook uit het feit dat het stadsdeel schriftelijk een voornemen tot intrekking van de drank- en horeca- en exploitatievergunning aan hem bekend heeft gemaakt. Dit nu juist omdat er een incident zou hebben plaatsgehad op het sportterrein, waarbij wordt gedoeld op het onderhavige betwiste incident. Aan de pleitnoties is een kopie van het voornemen van het stadsdeel [A] gehecht (bijlage 3).
Naar de mening van [verdachte] past ook de onderhavige aantijging in de strijd die het stadsdeel [A] tegen hem voert; immers zij hadden aangeefster geadviseerd aangifte tegen hem te doen.
Samenvattend is er van de beweerde toedracht geen directe getuige geweest. Het is het woord van aangeefster, tegenover dat van [verdachte]. En één getuige, is geen getuige (Unus testis, nullus testis). Ik verwijs naar artikel 342, lid 2, Sv.
Nu resterend redengevend bewijs ontbreekt is de verklaring van aangeefster onvoldoende om het feit wettig en overtuigend bewezen te achten, zodat vrijspraak dient te volgen. De strekking van artikel 342, lid 2, Sv, dwingt immers tot bijkomend bewijs uit een van aangeefster onafhankelijke bron. Daarvan is in onderhavige zaak - nu er slechts sprake is van de auditu verklaringen - geen sprake.
Bovendien, toetst de Hoge Raad sinds 30 juni 2008 niet slechts kwantitatief het aantal bronnen van redengevende bewijsmiddelen, maar ook kwalitatief of de aangifte in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, dat wil zeggen: voldoende ondersteund door bewijsmateriaal uit andere bron.
Ik verwijs naar een arrest van de Hoge Raad d.d. 30 juni 2008 (LJN: BG7746). In deze zaak werd de bewezenverklaring waarover in cassatie werd geklaagd gedekt door ten minste twee bewijsmiddelen uit uiteenlopende bronnen.
De bewijsmiddelen betroffen drie verklaringen van de aangeefster van een verkrachting in een ziekenhuisbed, een relaas bevattende de beschrijving van foto's en een daarmee samenhangende getuigenverklaring van een verpleegkundige waaruit een bepaalde onjuistheid in de verklaring van de verdachte kon worden afgeleid, alsmede de verklaring van de verdachte zelf over zijn enigszins ongeremde persoonlijkheid op het gebied van seks. In een bewijsoverweging had het hof bovendien gewezen op inconsistenties in de verklaringen van de verdachte.
De Hoge Raad oordeelde in deze zaak dat de bewezenverklaring slechts kan volgen uit de verklaring(en) van de aangeefster, aangezien - en nu komt het - de overige bewijsmiddelen onvoldoende steun geven aan die verklaring(en). Onder verwijzing naar de 'unus testis'-regel van artikel 342, tweede lid, Sv oordeelt de Hoge Raad dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Nu de bewezenverklaring slechts kan volgen uit de verklaringen van de aangeefster, aangezien de overige bewijsmiddelen onvoldoende steun geven aan de verklaringen van de aangeefster, is de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed, aldus de Hoge Raad.
Als we kijken hoe de onderhavige zaak deze toetsen doorstaat, dan blijkt dat:
A. kwantitatief niet is voldaan aan het vereiste van ten minste twee bewijsmiddelen uit uiteenlopende bronnen (immers, de getuigenverklaringen zijn te herleiden tot een en dezelfde bron, namelijk aangeefster), en
B. kwalitatief de aangifte niet in voldoende mate wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit andere bron (immers, getuigen verklaren wezenlijk anders dan aangeefster).
Een en ander leidt tot de conclusie dat vrijspraak dient te volgen wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Mocht uw hof evenwel van mening zijn dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van een 'één-getuige-is-geen-getuige-situatie' en de getuigenverklaringen naar uw oordeel wel kunnen worden beoordeeld als afkomstig uit een andere bron, dan nog een opmerking ten aanzien van de waarde van die getuigenverklaringen.