ECLI:NL:HR:2011:BQ4203
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Zware mishandeling tijdens amateurvoetbalwedstrijd en de beoordeling van opzet
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling. De feiten zijn als volgt: op 10 maart 2007 vond er een voetbalwedstrijd plaats tussen de teams Veendam 1894 en Glimmen 2. Tijdens deze wedstrijd heeft de verdachte, die speelde voor Glimmen 2, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan de tegenstander, [slachtoffer]. De verdachte heeft [slachtoffer] van achteren getrapt, wat resulteerde in een meervoudige botbreuk in het onderbeen van [slachtoffer]. De scheidsrechter heeft de verdachte direct een rode kaart gegeven na het incident.
De Hoge Raad oordeelt dat de context van de sport geen zelfstandige factor is bij de beoordeling van het opzet. Dit betekent dat de omstandigheden van de sport niet leiden tot een andere beoordeling van het opzet dan in andere situaties. De Hoge Raad bevestigt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk handelde, omdat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat het middel niet kan leiden tot cassatie. De uitspraak van het Hof wordt daarmee bevestigd.
De zaak benadrukt de juridische grenzen van wat als toelaatbaar gedrag in een sportcontext wordt beschouwd en hoe opzet moet worden beoordeeld, ongeacht de sportieve setting. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot geweld in de sport en de verantwoordelijkheden van spelers.