ECLI:NL:HR:2011:BQ3977

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02057
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest wegens verzuim in bewijsvoering in een valsheid in geschrift zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1959 en woonachtig te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor valsheid in geschrift en oplichting. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk gebruik had gemaakt van een vals geschrift, namelijk een koopovereenkomst voor een pand aan de [a-straat 1-2-3] te Rotterdam, waarbij de koopprijs opzettelijk was verhoogd om een hogere hypotheek te verkrijgen van Fortis Bank Nederland (Holding) N.V.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof verzuimd had om de inhoud van een cruciaal proces-verbaal van de politie, dat als bewijsmiddel was aangeduid, in de bewijsvoering op te nemen. Dit verzuim leidde tot de nietigheid van de bestreden uitspraak, zoals bepaald in artikel 359, derde en achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug, zodat deze opnieuw kan worden berecht. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak voor de rechter om alle relevante bewijsmiddelen in overweging te nemen bij het vormen van een oordeel. De zaak illustreert ook de gevolgen van procedurele fouten in het strafrecht, die kunnen leiden tot de vernietiging van eerdere uitspraken.

Uitspraak

12 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/02057
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 mei 2009, nummer 22/005222-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 10 september 2002 tot en met 13 februari 2003 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gebruik gemaakt heeft van een vals geschrift, te weten
I een koopovereenkomst (met betrekking tot het pand [a-straat 1-2-3] te Rotterdam), gedateerd 6 januari 2003 - als ware dat geschrift echt en onvervalst - bestaande de valsheid hierin dat in bovengenoemd geschrift - zakelijk weergegeven - ad I een koopprijs van 1.450.000,= euro is vermeld en bestaande het gebruik hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die koopovereenkomst heeft doen toekomen aan Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. ten behoeve van de hypotheekverstrekking voor het pand [a-straat 1-2-3] te Rotterdam."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het proces-verbaal van de Regiopolitie Rotterdam Rijnmond, nr. 155/2004, d.d. 29 juni 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
2.
Een geschrift, zijnde een aangifte ter zake van valsheid in geschrift en oplichting artikel 225 en 326 Wetboek van Strafrecht, referentienummer: E200312-0274, d.d. 16 februari 2004, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2]. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Op 13 februari 2003 heeft de Fortis Bank een hypotheek verstrekt aan [verdachte], ten behoeve van de panden [a-straat 1-2-3] te Rotterdam. Uit de op 6 januari 2003 gesloten en ondertekende koopovereenkomst blijken de partijen [A] Holding verkoper en [verdachte] en [betrokkene 1] als koper, met een verkoopwaarde van € 1.450.000.
3.
Een geschrift, zijnde een koopovereenkomst, d.d. 6 januari 2003, opgemaakt en ondertekend door [A] Holding B.V, [verdachte] en [betrokkene 1]. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- :
De ondergetekenden hebben op 6 januari 2003 een koopovereenkomst gesloten. De totale koopprijs van het verkochte bedraagt € 1.450.000 k.k.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer 155/2004, documentcode 0411301039.V02, d.d. 30 november 2004, opgemaakt en ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], welk proces-verbaal - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Als de op 30 november 2004 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte [verdachte]:
Natuurlijk wist ik dat het niet goed zat. In de zomer van 2002 kwam ik [betrokkene 2] tegen. Hij vertelde mij dat hij de verhuurde panden aan de [a-straat 1-2-3] te Rotterdam te koop had. Ik zou deze panden kunnen kopen voor 1,2 miljoen euro. Ik had geen eigen vermogen om te investeren. [Betrokkene 2] vertelde mij dat wij daarom op papier een hogere koopsom zouden vaststellen, waardoor de hypotheekverstrekker een hogere hypotheek zou verstrekken. Het kwam erop neer dat ik de panden daadwerkelijk kocht voor 1,2 miljoen euro maar dat ik op papier een bedrag moest betalen van 1,45 miljoen euro kosten koper. Aan de hypotheekverstrekker, Fortis Bank, hebben wij opgegeven dat ik de panden kocht voor
1,45 miljoen euro. U vraagt mij of Fortis hiermee bekend was. Ik neem aan dat zij hier niet van op de hoogte was omdat ze anders waarschijnlijk niet akkoord zou zijn gegaan met het verstrekken van een hypotheek.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer 155/2004, documentcode 0412021832.V02, d.d. 2 december 2004, opgemaakt en ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], welk proces-verbaal - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Als de op 2 december 2004 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte [verdachte]:
Om een financiering van 100% te krijgen werd door [betrokkene 2] een constructie voorgesteld, waarbij onder andere de koopprijs van € 1.200.000,- op papier verhoogd werd naar € 1.540.000,- (het hof begrijpt € 1.450.000,-).
Mijn vrouw [betrokkene 1] en ik hebben samen met [betrokkene 2] een door hem opgesteld koopcontract ondertekend. Ik weet niet meer of [betrokkene 1] of ik de voor de hypotheek benodigde stukken aan [betrokkene 3] van de Fortis heb gegeven.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer 155/2004, documentcode 0411301125.V04, d.d. 2 december 2004, opgemaakt en ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 4], welk proces-verbaal - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Als de op 30 november 2004 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte [betrokkene 1]:
[Betrokkene 2] heeft met mijn man [verdachte] een afspraak gemaakt om de koopovereenkomst te tekenen. Als ik het goed heb is de koopovereenkomst die u mij toont (0402161006.DOC) de koopovereenkomst die [verdachte] en ik bij [B] van [betrokkene 2] heb getekend. Ik zie dat mijn paraaf en die van [verdachte] eronder staan."
2.2.3. Voorts heeft het Hof in de aanvulling op het verkorte arrest omtrent de bewijsvoering nog het volgende overwogen:
"Anders dan de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft gesteld, heeft het hof geen twijfel over de juistheid van de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring. Die verklaring is helder, niet aannemelijk is geworden dat zij onder druk is afgelegd, terwijl de verklaring ter terechtzitting dat een bedrag van de verkoper zou zijn geleend, niet geloofwaardig wordt geacht."
2.3. Het Hof heeft verzuimd de door hem redengevend geachte inhoud van het als bewijsmiddel 1 genoemde proces-verbaal van politie in de bewijsvoering op te nemen. Dat leidt gelet op art. 359, derde en achtste lid, Sv tot nietigheid van de bestreden uitspraak.
2.4. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 12 juli 2011.