ECLI:NL:HR:2011:BQ3641
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.F. Groos
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en de in rechte toegekende vorderingen in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 09/03774 P. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de Hoge Raad relevante overwegingen herhaalt uit een eerdere uitspraak (LJN AA5438). De vordering van benadeelde partij X betreft immateriële schadevergoeding, wat betekent dat het Hof niet verplicht was deze vordering in mindering te brengen. De vordering van benadeelde partij Y betreft materiële schade die verband houdt met het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de in rechte toegekende vordering van benadeelde partij Y in mindering had moeten brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad vermindert daarom de schatting van het totale bedrag en de betalingsverplichting aan de Staat. De zaak is ontstaan uit een eerdere veroordeling van de betrokkene voor diefstal met geweld en afpersing, waarbij het Hof de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van het geschatte voordeel en de betalingsverplichting, en vermindert deze bedragen. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 36e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat regelt dat aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad concludeert dat de benadeelde partij met betrekking tot immateriële schade niet in mindering kan worden gebracht, terwijl de benadeelde partij met materiële schade dat wel kan. De uitspraak is van belang voor de toepassing van de ontnemingswetgeving en de bescherming van de rechten van benadeelde partijen.