ECLI:NL:HR:2011:BQ3148
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de bewezenverklaring van een verkeersdelict en de weigering tot medewerking aan ademonderzoek
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor het niet meewerken aan een ademonderzoek na een aanhouding op verdenking van een verkeersdelict. De verdachte, geboren in 1967 en woonachtig in [woonplaats], werd op 8 september 2007 te Rotterdam aangehouden door de politie Rotterdam-Rijnmond. De aanhouding volgde na meldingen van getuigen die de verdachte met een bromfiets zagen rijden en hem beschuldigden van gevaarlijk rijgedrag. Tijdens de aanhouding weigerde de verdachte medewerking te verlenen aan het ademonderzoek, wat leidde tot zijn veroordeling.
De Hoge Raad beoordeelt in deze cassatie of de bewezenverklaring van het feit dat de verdachte te Rotterdam het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, voldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad oordeelt dat de korte tijdspanne tussen de aanhouding en de weigering om mee te werken aan het ademonderzoek, in combinatie met het feit dat de opsporingsambtenaren werkzaam waren bij de politie Rotterdam-Rijnmond, voldoende basis biedt voor de conclusie dat het feit te Rotterdam is gepleegd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 7 juni 2011, waarbij de vice-president F.H. Koster de zitting heeft geleid, samen met de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos. De zaak is behandeld onder nummer 10/00576, en de conclusie van de Advocaat-Generaal was gericht op vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel voor wat betreft de beslissingen over de strafoplegging en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling.