ECLI:NL:HR:2011:BQ3136
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over strafkorting wegens overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden', had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, terwijl de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. J.H. Fellinger, ook een schriftuur heeft ingediend. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat aanleiding gaf tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van veertien jaren. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd tot dertien jaren en zes maanden.
De overige middelen die door de verdachte zijn voorgesteld, konden niet tot cassatie leiden. De schriftuur van de benadeelde partij voldeed niet aan de vereisten voor een middel van cassatie, waardoor deze onbesproken moest blijven. De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat er geen grond aanwezig was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, en heeft de beslissing als volgt geformuleerd.