ECLI:NL:HR:2011:BQ2933

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00722
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-inachtneming van voorschriften in cassatie en gevolgen voor verstekverlening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. de Groen, beroep in cassatie heeft ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Arnhem. De eiseres had op 1 februari 2011 een dagvaarding uitgebracht aan de verweerster, die niet verschenen is. De eiseres verzocht om verstekverlening tegen de verweerster. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft ter zitting van 1 april 2011 geconcludeerd tot aanhouding van de zaak voor het uitbrengen van een herstelexploot. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de dagvaarding niet voldeed aan de vereisten van artikel 407 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat voorschrijft dat de cassatiedagvaarding de gevolgen van niet-tijdige betaling van het griffierecht moet vermelden. De Hoge Raad concludeert dat de niet-inachtneming van dit voorschrift met nietigheid is bedreigd, hoewel artikel 407 niet onder de sanctie van nietigheid valt zoals andere bepalingen in het Rv. Dit leidt tot de beslissing dat er geen verstek kan worden verleend tegen de verweerster. De Hoge Raad heeft bepaald dat de zaak opnieuw moet worden uitgeroepen ter rolle op 13 mei 2011, waarbij de eiseres op haar kosten de verweerster opnieuw moet oproepen en het gebrek in de dagvaarding moet herstellen.

Uitspraak

29 april 2011
Eerste Kamer
11/00722
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J. de Groen,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].
1. Het geding in cassatie
[Eiseres] heeft bij exploot van 1 februari 2011 aan [verweerster] aangezegd dat zij beroep in cassatie instelt tegen het arrest met zaaknummer 200.010.997 van het gerechtshof te Arnhem van 2 november 2010, en [verweerster] gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 18 februari 2011.
[Verweerster] is niet verschenen. [eiseres] heeft verzocht het verstek tegen [verweerster] te verlenen.
De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft ter terechtzitting van 1 april 2011 schriftelijk geconcludeerd tot aanhouding van de zaak voor het uitbrengen van een herstelexploot.
2. Beoordeling van het verzoek tot verstekverlening
2.1 Ingevolge art. 407 lid 2 Rv. dient een cassatiedagvaarding de gevolgen te vermelden die de wet verbindt aan niet tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht. Die gevolgen zijn vervat in art. 411 lid 1 Rv. dat bepaalt dat in dat geval het recht van de verweerder vervalt om in cassatie te komen.
2.2 De hiervoor onder 1 vermelde dagvaarding behelst met betrekking tot de gevolgen van het niet tijdig voldoen van het griffierecht:
"Dat indien thans-geïnsinueerde (...) het door zijn verschijnen verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de Hoge Raad verstek tegen haar zal verlenen."
2.3 De dagvaarding voldoet aldus niet aan het voorschrift van art. 407 lid 2. Met het oog op art. 121 Rv. - dat ingevolge art. 418a Rv. van overeenkomstige toepassing is op de cassatieprocedure - rijst de vraag of dit een gebrek vormt dat met nietigheid is bedreigd.
2.4 Uit de tekst van de wet volgt dit niet: art. 120 lid 1 Rv. bepaalt dat al hetgeen in de Vierde Afdeling van de Tweede Titel van het wetboek is voorgeschreven, op straffe van nietigheid in acht moet worden genomen, maar art. 407 staat niet in die afdeling, en de Elfde Titel van het wetboek, handelend over cassatie, kent geen overeenkomstige bepaling.
2.5 Niettemin moet worden aangenomen dat niet-inachtneming van ook art. 407 lid 2 met nietigheid is bedreigd, nu het hier bedoelde voorschrift van art. 407 lid 2 is geformuleerd als een aanvulling op art. 111 lid 2, dat onderworpen is aan de sanctie van art. 120 lid 1, en dat art. 418a ook art. 120 op het cassatiegeding van overeenkomstige toepassing verklaart.
2.6 Het vorenoverwogene brengt mee dat ingevolge art. 120 lid 1 thans geen verstek tegen [verweerster] kan worden verleend. Nu niet aannemelijk is dat het exploot [verweerster] als gevolg van de vastgestelde gebreken niet heeft bereikt, zal op de voet van art. 120 lid 2 een nieuwe rechtsdag worden bepaald.
3. Beslissing
De Hoge Raad bepaalt dat de zaak wederom zal worden uitgeroepen ter rolle van 13 mei 2011 en beveelt [eiseres] op haar kosten die datum bij exploot aan [verweerster] aan te zeggen en haar tegen die datum opnieuw op te roepen, met herstel van het hierboven vermelde gebrek.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 april 2011.