ECLI:NL:HR:2011:BQ2860
Hoge Raad
- Cassatie
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het begrip ‘in een groep verbonden lichaam’ in het vennootschapsbelastingrecht
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarin werd geoordeeld dat belanghebbende, samen met andere vennootschappen, deel uitmaakt van een groep in de zin van artikel 2:24b BW. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 het verlies van belanghebbende vastgesteld op nihil en een verlies uit voorgaande jaren verrekend met de belastbare winst. Na bezwaar tegen deze beschikkingen, handhaafde de Inspecteur zijn besluiten. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad behandelt de vraag of belanghebbende met andere lichamen verbonden is in een groep. De relevante wetgeving, met name artikel 2:24b BW, definieert een groep als een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat F N.V. en G N.V., die een meerderheidsbelang in belanghebbende hebben, organisatorisch met belanghebbende verbonden zijn. Dit betekent dat de rente op leningen van deze vennootschappen niet ten laste van de winst kan worden gebracht.
De Hoge Raad wijst erop dat het bezit van een meerderheidsbelang niet automatisch leidt tot een groepsrelatie, maar dat de partij die dit betwist, de relevante feiten moet stellen en aannemelijk maken. In dit geval heeft de Rechtbank voldoende gemotiveerd dat F en G feitelijk zeggenschap uitoefenen over belanghebbende, ondanks dat de leiding feitelijk door I N.V. wordt uitgeoefend. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd en dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard.