ECLI:NL:HR:2011:BQ2494

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03588 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter inzake openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Op 4 oktober 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 10/03588 H. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. X.B. Sijmons, had verzocht om herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad, dat op 6 november 2006 was uitgesproken. In dat vonnis was de aanvrager veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een werkstraf van tachtig uren voor het plegen van openlijk in vereniging geweld tegen personen. De aanvrager stelde dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde feit minderjarig was, wat niet bekend was bij de Politierechter tijdens de eerdere uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van de bij de herzieningsaanvraag gevoegde stukken steun biedt voor deze stelling. Dit leidde tot het ernstig vermoeden dat de Politierechter, indien hij op de hoogte was geweest van de minderjarigheid van de aanvrager, een minder zware strafbepaling zou hebben toegepast, zoals bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verklaarde de aanvrage tot herziening gegrond en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de minderjarigheid in strafzaken en de toepassing van bijzondere bepalingen voor jeugdige personen.

Uitspraak

4 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/03588 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 6 november 2006, nummer 07/450057-05, ingediend door mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort namens:
[Aanvrager], (volgens de aanvrage) geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Bij vonnis van 6 november 2006 heeft de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad de aanvrager ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair
veertig dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot de toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Immers indien het de rechter toen bekend was geweest dat verzoeker minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit zou hij zeer waarschijnlijk het strafrecht voor minderjarigen hebben toegepast.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd houdt in dat de verdachte op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] is geboren. Het vermeldt als datum waarop het bewezenverklaarde feit is gepleegd 14 mei 2005.
4.3. Als bijlage bij de aanvrage zijn onder meer gevoegd:
- een uittreksel uit het Turkse bevolkingsregister van 22 januari 2010, inhoudende:
"VOORNAAM ACHTERNAAM VOORNAAM VADER VOORNAAM MOEDER
[namen vader] [voornaam moeder]
GEBOORTEPLAATS EN -DATUM
[geboorteplaats] [geboortedatum]-1988";
- een door het dorpshoofd van de plaats Gölbasi ingevuld en bekrachtigd aanvraagformulier identiteitskaart van 25 januari 2010, inhoudende:
"VOORNAAM [voornaam aanvrager]
ACHTERNAAM [achternaam]
VOORNAAM VADER [voornaam vader]
VOORNAAM MOEDER [voornaam moeder]
GEBOORTEPLAATS [geboorteplaats]
GEBOORTEDATUM [geboortedatum]-1988
(...)
DE PERSOON DIE DE BOVENSTAANDE GEGEVENS VERSTREKT EN DE BEKRACHTIGEND FUNCTIONARIS ZIJN VERANTWOORDELIJK VOOR DE JUISTHEID DAARVAN.";
- een kopie van een Turks paspoort, uitgegeven op 24 oktober 1989, op naam van [de moeder], geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats], inhoudende:
"KINDEREN
(...)
[aanvrager] [geboortedatum]-1988".
4.4. De inhoud van de hiervoor weergegeven stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat de aanvrager minderjarig was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit.
4.5. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met die omstandigheid bekend geweest, de in Titel VIII A van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht opgenomen "Bijzondere bepalingen voor jeugdige personen", zijnde "een minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv zou hebben toegepast.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 6 november 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 4 oktober 2011.