ECLI:NL:HR:2011:BQ2467

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00238
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het voorschrift van art. 51 Sv in cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan, maar waarbij niet is gebleken dat de raadsman een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep heeft ontvangen. Dit is in strijd met het voorschrift van artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de raadsman op de hoogte moet zijn van de dagvaarding. De Hoge Raad oordeelt dat de niet-nakoming van dit voorschrift van zo grote betekenis is dat dit de geldigheid van de behandeling van de zaak ter terechtzitting in gevaar brengt. De Hoge Raad concludeert dat de rechter zich ervan had moeten vergewissen dat het voorschrift was nageleefd of dat er een uitzondering van toepassing was. Aangezien dit niet is gebeurd, vernietigt de Hoge Raad het bestreden arrest en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.

De zaak is aangespannen door de verdachte, die werd bijgestaan door mr. J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er reden tot twijfel bestond over de naleving van artikel 51 Sv, en dat er geen bewijs was dat de raadsman op de hoogte was gesteld van de dagvaarding. Dit heeft geleid tot de beslissing om de zaak opnieuw te laten berechten, zodat de rechten van de verdachte gewaarborgd blijven.

Uitspraak

31 mei 2011
Strafkamer
nr. 10/00238
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2009, nummer 22/003779-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd, aangezien is verzuimd aan de raadsman een afschrift van de appeldagvaarding te zenden.
2.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van mr. J.T.C.M. Crepin aan de strafgriffie van het Hof van 18 augustus 2009, die de mededeling inhoudt dat hij de verdachte in twee zaken, waaronder onderhavige zaak (parketnummer 10/502855-08), als raadsman zal bijstaan. In een aan de cassatieschriftuur gehechte brief van de strafgriffie van het Hof van 19 augustus 2009 aan de raadsman wordt de ontvangst van de stelbrief bevestigd, maar als zaakskenmerk alleen het parketnummer vermeld van de andere zaak waarop deze brief betrekking had (parketnummer 10/500125-08).
2.3. Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan de raadsman is gezonden.
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte, noch een voor de verdachte optredende raadsman verschenen.
2.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan. Dit is slechts anders indien de rechter voor wie de zaak is aangebracht, in redelijkheid mag aannemen dat de verdachte geen prijs erop heeft gesteld, hetzij ter terechtzitting te verschijnen en aldaar door zijn raadsman te worden bijgestaan hetzij in zijn afwezigheid door zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman het woord ter verdediging te laten voeren.
Een goede procesorde brengt voorts mee dat indien - zoals in het onderhavige geval - reden bestaat tot twijfel omtrent de naleving van voormeld voorschrift, de rechter, alvorens nadat de zaak is uitgeroepen het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten en nog voordat kan worden onderzocht of het bepaalde in art. 416, tweede lid, Sv toepassing moet vinden, zich ervan vergewist dat hetzij voormeld voorschrift is nageleefd hetzij één der voormelde uitzonderingsgevallen zich voordoet.
Noch uit het bestreden arrest noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt echter dat het een of het ander is geschied.
Het middel, dat daarover klaagt, is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 mei 2011.