3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Chipshol is een gebiedsontwikkelaar in de Schipholregio. Zij heeft in 1990 een terrein van 38,5 ha aangekocht - het zogenaamde Groenenbergterrein - gelegen naast en in het verlengde van het zuidoostelijke einde van de Aalsmeerbaan. Ten tijde van de aankoop had dit terrein een agrarische bestemming. Deze bestemming kon op grond van de bestemmingsplanvoorschriften door B en W van Haarlemmermeer (verder: de Gemeente) worden gewijzigd in bedrijfsdoeleinden.
(ii) In het vergaderjaar 1994-1995 van de Tweede Kamer heeft de regering de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving (verder ook: de PKB-Schiphol) vastgesteld. In deze PKB is onder meer het rijksbeleid met betrekking tot de externe veiligheid rond Schiphol geformuleerd. Dit houdt in dat aan de uiteinden van de banen externe-veiligheidszones werden ingesteld. In de PKB-Schiphol is onder meer vermeld dat in die zones een bouwverbod geldt en dat vestiging van nieuwe bedrijven niet is toegestaan. Voorts is vermeld dat het externe-veiligheidsbeleid zal worden geïmplementeerd via het instrumentarium van de, in dezen nog toepasselijke, Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zo nodig via het geven van aanwijzingen.
(iii) Op 23 oktober 1996 hebben de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (verder: onderscheidenlijk de Minister van V en W en de Minister van VROM; tezamen de Ministers) met toepassing van art. 24 en 27 Luchtvaartwet de aanwijzing van het luchtvaartterrein van Schiphol gewijzigd (verder: het A-besluit) en in samenhang daarmee tevens een aanwijzing op grond van art. 26 Luchtvaartwet en art. 37 WRO gegeven.
(iv) Tegen beide besluiten heeft Chipshol bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) heeft op 28 juli 1998 de beroepen tegen de beslissingen op bezwaar inzake het A-besluit gegrond verklaard (onder meer omdat ten onrechte niet alsnog in het A-besluit voorschriften op het gebied van de externe veiligheid waren opgenomen) en die beslissingen vernietigd. De beroepen tegen de beslissingen op bezwaar inzake de aanwijzing op grond van art. 26 Luchtvaartwet en art. 37 WRO zijn deels gegrond en deels ongegrond verklaard; die beslissingen zijn gedeeltelijk - op een punt dat voor deze zaak niet van belang is - vernietigd.
(v) Medio februari 1997 hebben de Ministers bekend gemaakt dat de externe-veiligheidszones en -contouren rond Schiphol, bedoeld in de PKB-Schiphol, definitief waren vastgesteld. Daarbij kwam een gedeelte van het Groenenbergterrein binnen de externe-veiligheidszones te liggen. In een in verband daarmee op 13 februari 1997 aan (onder meer) de Gemeente verzonden brief hebben zij verzocht het externe-veiligheidsbeleid op te nemen in de bestemmingsplannen. In het kader van de heroverweging van het A-besluit (die plaats vond ingevolge de onder (iv) bedoelde uitspraak van de Afdeling) zijn bij beslissing op bezwaar van 15 juni 1999 deze externe-veiligheidszones in het A-besluit opgenomen. Tegen deze beslissing heeft Chipshol beroep ingesteld.
(vi) Op 21 april 1998 heeft de Minister van VROM op grond van art. 6 WRO een aanwijzing gegeven aan Provinciale Staten van Noord-Holland (verder: de Provincie) om het voor Schiphol en omgeving geldende streekplan (onder meer) zodanig te herzien dat de in de brief van 13 februari 1997 geconcretiseerde externe-veiligheidszones daarin worden vastgelegd (verder: de RO-aanwijzing). Gedeputeerde Staten van de Provincie en Chipshol hebben tegen de RO-aanwijzing bezwaar gemaakt. De Minister van VROM heeft deze bezwaren bij besluit van 22 december 1999 ongegrond verklaard. Gedeputeerde Staten en Chipshol hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
(vii) In 1999 heeft de eerste vijfjaarlijkse evaluatie plaatsgevonden van het berekeningsmodel waarop de vigerende externe-veiligheidszones waren gebaseerd. Uit die evaluatie is naar voren gekomen dat de berekende risico's ten gevolge van het luchtverkeer geringer waren dan bij het opstellen van de PKB-Schiphol was aangenomen.
(viii) Op verzoek van Chipshol hebben B en W van de Gemeente op 13 maart 2000 een ontwerpwijzigingsbesluit als bedoeld in art. 11 WRO ter inzage gelegd tot wijziging van de bestemming van het Groenenbergterrein in de bestemming bedrijfsdoeleinden. Bij brief van 5 april 2000 heeft de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening West (verder: de Inspecteur) hierop als volgt gereageerd:
"Met betrekking tot de status van de parallelle Kaagbaan en de veiligheidszone merkt u op dat hiermee geen rekening kan worden gehouden, omdat er voor deze onderwerpen bestuurlijke/juridische besluitvorming ontbreekt.
Uit het door u opgestuurde bestemmingsplan en kaartmateriaal wordt mij niet duidelijk of het plangebied waarop bovengenoemde wijzigings-bevoegdheid betrekking heeft in de veiligheidszone ligt. Indien het plangebied waarop bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft daadwerkelijk in de veiligheidszone ligt, dient mijns inziens wel degelijk rekening te worden gehouden met het veiligheidsbeleid.
(...)
Het is evident dat indien het bedoelde gebied betreffende de wijzigingsbevoegdheid binnen de veiligheidszone in enge zin, dan wel in de veiligheidszone in ruime zin ligt, de vestiging van nieuwe bedrijven niet is toegestaan.
Ik verzoek u hiermee rekening te houden met de verdere planvorming."