ECLI:NL:HR:2011:BQ2305

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01296
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake alimentatie tussen gewezen echtelieden met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende alimentatie tussen gewezen echtelieden. De man, verzoeker tot cassatie, had in 1981 met de vrouw, verweerster in cassatie, een huwelijk gesloten. Na de echtscheiding, uitgesproken op 4 februari 2005, werd de alimentatie door de rechtbank vastgesteld op € 2.000 per maand, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 30 mei 2005. Later, op 21 december 2005, heeft het hof de alimentatie verlaagd naar € 1.417 per maand, met terugwerkende kracht tot 30 mei 2005. De man heeft vervolgens in cassatie verzocht om de alimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen, stellende dat de vrouw geen behoefte had aan alimentatie.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof in zijn beslissing om de nihilstelling pas in te laten gaan op 23 december 2009, onvoldoende motivering heeft gegeven. De man had aangevoerd dat de vrouw jarenlang geen verzoek om betaling had gedaan en dat zij in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het hof niet begrijpelijk was, gezien de omstandigheden en de stellingen van de man. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 december 2009 vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij beslissingen over alimentatie, vooral wanneer het gaat om terugwerkende kracht van een nihilstelling. De Hoge Raad heeft hiermee de rechtsbescherming van de man versterkt door te oordelen dat zijn belangen niet voldoende waren gewaarborgd in de eerdere beslissingen.

Uitspraak

23 september 2011
Eerste Kamer
10/01296
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats], België,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 301177 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 augustus 2008;
b. de beschikking in de zaak 200.024.650/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 december 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn in 1981 met elkaar gehuwd.
(ii) Bij beschikking van 4 februari 2005 heeft de rechtbank echtscheiding uitgesproken en de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie bepaald op € 2.000,-- per maand met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(iii) De inschrijving van de echtscheidingsbeschikking heeft plaatsgevonden op 30 mei 2005.
(iv) Bij beschikking van 21 december 2005 heeft het hof de alimentatie bepaald op € 1.417,-- per maand met ingang van 30 mei 2005.
3.2 Bij verzoekschrift van 14 december 2007 heeft de man verzocht - voor zover thans van belang - de alimentatie met ingang van 30 mei 2005 op nihil te stellen. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de vrouw geen behoefte heeft aan alimentatie. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Het hof heeft de alimentatie op nihil gesteld met ingang van de datum van zijn beschikking, zijnde 23 december 2009. Het overwoog daartoe dat de vrouw in ieder geval vanaf die datum geen behoefte had aan alimentatie en dat het in de omstandigheid dat de man ter zitting heeft verklaard dat hij bij een nihilstelling met terugwerkende kracht geen bijdragen zal terugvorderen van de vrouw, aanleiding ziet om de alimentatie op nihil te stellen met ingang van 23 december 2009. (rov. 5-6)
3.3 Het middel, dat opkomt tegen de beslissing om de nihilstelling te laten ingaan op 23 december 2009, is terecht voorgesteld.
Het hof heeft in rov. 3 tot uitgangspunt genomen dat de man, die ook in hoger beroep nihilstelling verzoekt met ingang van 30 mei 2005, heeft gesteld dat de vrouw geen behoefte heeft aan alimentatie omdat de beschikking van 21 december 2005 waarvan wijziging wordt verzocht, jarenlang niet is uitgevoerd, dat de vrouw jarenlang nimmer enig verzoek om betaling heeft gedaan, en dat pas toen de man aankondigde een verzoek tot nihilstelling te zullen doen, de vrouw om nakoming heeft gevraagd. Voorts heeft het hof in rov. 4 vastgesteld dat de vrouw in het verleden verschillende banen heeft gehad en "een jaar geleden" nog als winkelmedewerkster heeft gewerkt, en heeft het geoordeeld dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is geheel in haar levensonderhoud te voorzien, terwijl het in rov. 5 heeft overwogen dat de vrouw in ieder geval vanaf de datum van de beschikking geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man en dat hetgeen de man heeft gesteld met betrekking tot zijn draagkracht geen verdere bespreking behoeft.
Tegen deze achtergrond is de beslissing van het hof om de nihilstelling pas te laten ingaan op 23 december 2009 (en daarbij de alimentatieverplichting voor het verleden in stand te laten) zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. De aan zijn beslissing ten grondslag gelegde verklaring van de man dat hij bij een nihilstelling met terugwerkende kracht geen bijdragen zal terugvorderen, kan de beslissing van het hof niet dragen, nu daaraan niet kan worden ontleend waarom voorbijgegaan kan worden aan de stellingen van de man dat nihilstelling op een eerdere datum dan 23 december 2009 moet ingaan vanwege de ontbrekende behoefte van de vrouw en zijn draagkracht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 december 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 23 september 2011.