ECLI:NL:HR:2011:BQ2295
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over rechtsverwerking en bewijslastverdeling in verbintenissenrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [verzoeker] tegen [verweerder 1] en [verweerder 2]. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in de rechtspraak van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van het gerecht en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, waartegen [verzoeker] cassatie heeft ingesteld. De advocaat van [verzoeker], mr. P. Garretsen, heeft het cassatierekest ingediend, terwijl de verweerders werden bijgestaan door mr. B.T.M. van der Wiel en mr. P.A. Fruytier.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas gevolgd, die tot verwerping van het beroep strekte op basis van artikel 81 RO. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de middelen zijn aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit was voldoende gemotiveerd, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [verzoeker] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 384,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is openbaar gedaan door raadsheer E.J. Numann, en de zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van verbintenissenrecht en procesrecht, met specifieke aandacht voor de thema's rechtsverwerking en bewijslastverdeling.