ECLI:NL:HR:2011:BQ2212

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04350
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsverwerking en ongerechtvaardigde verrijking in erfrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de verrekening van kosten van een gezamenlijke huishouding met de overledene. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P. Garretsen, heeft cassatie ingesteld tegen de beslissing van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 23 juni 2009 een arrest heeft gewezen in deze kwestie. De verweerders, de erven van de overledene, werden bijgestaan door mr. R.F. Thunnissen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest verwezen naar eerdere vonnissen van de rechtbank Breda en het arrest van het hof, en heeft de relevante juridische vraagstukken rondom rechtsverwerking en ongerechtvaardigde verrijking in het erfrecht behandeld.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsverwerking in erfrechtelijke geschillen, vooral in situaties waarin de vordering tot verrekening van kosten door een samenwonende partner aan de orde is. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig hun rechten te doen gelden en de gevolgen van het niet doen van deze rechten.

Uitspraak

8 juli 2011
Eerste Kamer
09/04350
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de erven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 156391/HA ZA 06-203 van de rechtbank Breda van 17 mei 2006 en 1 augustus 2007;
b. het arrest in de zaak HD 103.005.817 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 juni 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De erven hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 juli 2011.