ECLI:NL:HR:2011:BQ1969
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatieprocedure
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 12 mei 2009 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1968, had beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De advocaat van de verdachte, mr. M.G. Vos, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf, maar heeft het beroep voor het overige verworpen. De Hoge Raad heeft op 31 mei 2011 uitspraak gedaan en heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd tot elf maanden en twee weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, nu er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de aan de verdachte opgelegde straf te verminderen van twaalf maanden naar elf maanden en twee weken, met behoud van de voorwaardelijke straf.
De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De beslissing is uitgesproken op 31 mei 2011.