ECLI:NL:HR:2011:BQ1948

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02187
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging en de motivering van het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1953, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging werd verworpen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.W. Noorduyn, voerde aan dat het OM niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege ernstige inbreuken op de procesorde, waaronder een te lange vertraging in de procedure en het niet naleven van rechterlijke bevelen. De Advocaat-Generaal Aben concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende gemotiveerd had waarom het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het OM werd afgewezen. Het Hof had, in strijd met de wet, niet in het bijzonder de redenen opgegeven voor het afwijken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de bestreden beslissing. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het afwijzen van verweren van de verdediging, en bevestigt dat een gebrek aan motivering kan leiden tot nietigheid van de beslissing. De zaak betreft strafrechtelijke vervolging en de toepassing van de artikelen 348 en 359 van het Wetboek van Strafvordering, die betrekking hebben op de eisen van motivering en de niet-ontvankelijkheid van het OM.

Uitspraak

28 juni 2011
Strafkamer
nr. 09/02187
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 mei 2009, nummer 22/001962-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel komt met motiveringsklachten op tegen de verwerping door het Hof van het verweer strekkende tot
niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2.2. Aan de verdachte is, voor zover in cassatie van belang, onder 2 primair tenlastegelegd, kort samengevat, dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan door [A] B.V. en [B] B.V. in of omstreeks de periode van 30 november 1998 tot en met 15 december 1999 te Chaam en/of Meerle (België) en/of Breda en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk onjuist doen van (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting.
2.3. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 8 mei 2009 gehechte pleitnotitie van de raadsvrouwe van de verdachte houdt ten aanzien van het in het middel bedoelde niet-ontvankelijkheidsverweer in hetgeen is weergegeven in de Conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.2 Die pleitnotitie houdt als conclusie het volgende in:
"Conclusie: niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
36. Nu de AG zich niet heeft gehouden aan de opdracht van Uw Hof, het bijna een jaar geduurd heeft om een pv van 6 pagina's te laten vervaardigen en zonder enige vorm van communicatie met de verdediging in dit stadium een getuige is opgeroepen, is maar één conclusie mogelijk: de belangen van cliënt zijn dermate geschaad dat niet-ontvankelijkheid moet volgen.
37. Voor niet-ontvankelijkheid moet sprake zijn van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van een zaak is tekort gedaan.
38. In de zaak van cliënt is onmiskenbaar aan dit vereiste voldaan. Het OM heeft 10 maanden stilgezeten in een zaak waarbij gezwinde spoed was geboden omdat de redelijke termijn reeds fors was overschreden. (Ter zitting van 6 juni 2008 heeft de AG nota bene zelf strafkorting wegens schending van de redelijke termijn gevorderd).
39. Er is 10 maanden niets gebeurd en eind april 2009 is nog snel een 6-pagina tellend pv van ambtshandeling opgemaakt. Nu voor dit tijdsverloop geen enkele rechtvaardiging bestaat, getuigt dit van een grove veronachtzaming van de belangen van cliënt.
40. Voorts heeft de AG een rechterlijk bevel niet uitgevoerd. Uw Hof heeft bevolen nader onderzoek te laten doen, maar de AG vraagt de FIOD enkel een reactie op mijn pleitnota te schrijven.
41. Uit de jurisprudentie volgt dat het negeren van een rechterlijke opdracht op zichzelf reeds voldoende kan zijn voor niet-ontvankelijkheid.
42. Het is zelfs zo dat niet aan het Zwolsman-criterium hoeft te zijn voldaan om de niet-ontvankelijkheid uit te spreken, als door het optreden van het openbaar ministerie het fundamentele algemene belang van de bevoegdheidsverdeling tussen de onafhankelijke rechter en het openbaar ministerie ernstig wordt geschaad.
43. In het bijzonder gedragingen die strijdig zijn met de wettelijke bepalingen die de verhoudingen tussen het openbaar ministerie en de onafhankelijke rechter regelen leiden tot niet-ontvankelijkheid.
44. Zo werd in een arrest van het Hof 's-Gravenhage het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard omdat het een bevel tot oproeping van een getuige en de toezegging om stukken ter inzage te geven niet was nagekomen. Dit was zowel een 'welbewuste verkorting van de belangen van de verdachte en zijn verdediging alsmede een miskenning van de strafprocessuele verhouding tussen openbaar ministerie en rechter.'
45. In de onderhavige zaak is een rechterlijk bevel onjuist uitgevoerd. Hierbij is de bevoegdheidsverdeling tussen rechterlijke macht en openbaar ministerie geschaad. Daarbij is de redelijke termijn ernstig geschonden. De belangen van cliënt zijn daardoor onherstelbaar veronachtzaamd. In het licht hiervan is niet-ontvankelijkheid de enige passende sanctie."
2.4. Voormeld proces-verbaal houdt voorts het volgende in:
"De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en voert het woord overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota.
De advocaat-generaal stelt dat de procedure inderdaad veel tijd in beslag heeft genomen en dat de informatieverstrekking aan de verdediging omtrent de opgeroepen getuige [getuige 1] niet correct is gegaan, maar stelt dat er geen sprake is van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. (...)
Voorts verklaart de advocaat-generaal dat het openbaar ministerie wel degelijk uitvoering heeft gegeven aan de opdrachten van het hof zoals die zijn vervat in het tussenarrest van 20 juni 2008. Het openbaar ministerie heeft de Italiaanse stukken laten vertalen en een aanvullend proces-verbaal laten opmaken. Het aanvullend proces-verbaal is niet - zoals door de raadsvrouw is gesteld - bedoeld als aanvulling op het requisitoir.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof het verzoek van de raadsvrouw om het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk te verklaren afwijst. De voorzitter verklaart namens het hof dat het optreden van het openbaar ministerie niet de schoonheidsprijs verdient, nu de opdrachten vervat in het tussenarrest van 20 juni 2008 niet volledig door het openbaar ministerie zijn uitgevoerd. Dit dient in de onderhavige procedure naar het oordeel van het hof echter niet te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof is voorts van oordeel dat het niet noodzakelijk is de opgeroepen getuigen te horen. Het hof is van oordeel dat het in het belang van alle procespartijen is als de procedure thans geen verdere vertraging oploopt en dat de procedure wordt voortgezet."
2.5. Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep het, hiervoor in 2.3 samengevatte, verweer gevoerd strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Daarop diende het Hof ingevolge art. 358, derde lid, en art. 359, tweede lid, eerste volzin, Sv een gemotiveerde beslissing te geven. Het oordeel van het Hof dat hetgeen is aangevoerd niet dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ontbeert een toereikende motivering. De bestreden beslissing is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv is afgeweken van een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, zonder daartoe in het bijzonder de redenen op te geven.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2008 houdt in dat de raadsvrouwe van de verdachte het woord heeft gevoerd overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen. Die pleitaantekeningen, die zich bij de stukken van het dossier bevinden, houden onder meer in hetgeen is weergegeven in de Conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.2.
Zoals in de toelichting op het middel samenvattend wordt betoogd, heeft de raadsvrouwe op die terechtzitting gemotiveerd aangevoerd dat de informatie in het FIOD-dossier, in het bijzonder in het overzichtsverbaal 23 798, aangaande onder meer de Italiaanse afnemers van de verdachte onjuist, ondeugdelijk en niet redengevend voor het bewijs van het tenlastegelegde is, omdat uit door de verdediging ter ondersteuning van haar standpunt overgelegde stukken zou volgen dat die Italiaanse afnemers in de desbetreffende periode wel degelijk intracommunautaire verwervingen hebben gedaan, en dat de onjuistheid en ondeugdelijkheid van in het bijzonder dit overzichtsverbaal meebrengt dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte niet heeft gehandeld in runderen en machines, zodat vrijspraak moet volgen.
3.3. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak ten aanzien van de bewijsvoering het volgende overwogen:
"Nadere bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie genoegzaam aan haar bewijslast heeft voldaan en wettig en overtuigend heeft bewezen dat de verdachte de hem tenlastegelegde strafbare gedragingen heeft begaan.
De verdachte is voldoende in de gelegenheid gesteld zich tegen de stellingen van het openbaar ministerie te verdedigen en heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door hetgeen door het openbaar ministerie naar voren is gebracht te ontkennen. Het hof schuift de ontkenning van de stellingen van het openbaar ministerie door de verdediging als onvoldoende gestaafd terzijde."
3.4. Hetgeen door de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot het overzichtsverbaal van de FIOD kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door onderdelen van genoemd proces-verbaal voor het bewijs te bezigen, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 28 juni 2011.