ECLI:NL:HR:2011:BQ1948
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Verwerping van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging en de motivering van het Hof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1953, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging werd verworpen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.W. Noorduyn, voerde aan dat het OM niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege ernstige inbreuken op de procesorde, waaronder een te lange vertraging in de procedure en het niet naleven van rechterlijke bevelen. De Advocaat-Generaal Aben concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende gemotiveerd had waarom het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het OM werd afgewezen. Het Hof had, in strijd met de wet, niet in het bijzonder de redenen opgegeven voor het afwijken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de bestreden beslissing. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het afwijzen van verweren van de verdediging, en bevestigt dat een gebrek aan motivering kan leiden tot nietigheid van de beslissing. De zaak betreft strafrechtelijke vervolging en de toepassing van de artikelen 348 en 359 van het Wetboek van Strafvordering, die betrekking hebben op de eisen van motivering en de niet-ontvankelijkheid van het OM.