ECLI:NL:HR:2011:BQ1707
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verdeling na beëindiging affectieve relatie en ontstaan gemeenschap tussen partijen
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, gaat het om een vordering tot verdeling na de beëindiging van een affectieve relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, waarin de man was verweerder. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en het arrest van het hof, waaruit blijkt dat er een geschil was over de vraag of er tussen partijen een gemeenschap was ontstaan. De vrouw stelde dat er een gemeenschap was ontstaan, terwijl de man dit betwistte. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink gevolgd, die tot verwerping van het cassatieberoep strekte. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is openbaar uitgesproken op 8 juli 2011.