2.2.3. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen en beslist:
"Voorts heeft de raadsvrouw ter terechtzitting van het hof ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde feit primair betwist - zakelijk weergegeven - dat de handen van verdachte zijn onderzocht op mogelijke contactsporen van aangeefster. De bemonstering van de handen van verdachte - waarvan pas een proces-verbaal is opgemaakt op 28 mei 2009 - is niet te herleiden tot het proces-verbaal van aanhouding dan wel een aanvullend proces-verbaal dat kort na de aanhouding en insluiting van verdachte is opgemaakt, aldus de raadsvrouw. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd - zakelijk weergegeven - dat de wijze van bemonstering onzorgvuldig is geweest en dat niet nagegaan kan worden dat het DNA-materiaal op juiste wijze naar het NFI is verstuurd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat uit de rapportage van het NFI blijkt dat een tweetal bemonsteringen is onderzocht, terwijl uit het proces-verbaal van 28 mei 2009 niet kan worden opgemaakt dat het om een tweetal bemonsteringen gaat en voorts dat er geen enkel bewijs is dat terugvoert naar de wijze waarop het DNA-materiaal is veiliggesteld en middels welke sluitzegels en identiteitszegels dit naar het NFI is gezonden. Dit brengt mede dat het NFI-rapport dient te worden uitgesloten voor het bewijs. Nu er voor het overige onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem onder B ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 28 mei 2009 op ambtsbelofte in een proces-verbaal van 'onderzoek technische recherche' vastgelegd dat hij op 12 december 2008 omstreeks 23.00 uur in het cellencomplex van het hoofdbureau van politie in Almere de handen van verdachte heeft onderzocht op mogelijk aanwezige contactsporen naar aanleiding van het van zich af bijten door aangeefster [slachtoffer 1] (bij een (poging tot) straatroof). De verbalisant heeft daarbij expliciet de reden van de bemonstering opgegeven, namelijk dat hij op de rugzijde van de rechterhand van verdachte, aan de pinkzijde, een zilver/witachtige, opgedroogde substantie zag die naar zijn mening opgedroogd speeksel kon zijn. Het verweer van de raadsvrouw dat een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden, mist dus feitelijke grondslag. Het hof verwerpt het verweer in zoverre.
Voor wat betreft het subsidiaire betoog van de raadsvrouw overweegt het hof als volgt.
De verdediging heeft noch ter terechtzitting van het hof noch op enig moment verzocht om nader onderzoek naar de wijze waarop het voornoemde technische onderzoek heeft plaatsgevonden. Datzelfde geldt voor een verzoek tot nader onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door het NFI is verricht.
Blijkens het voornoemde proces-verbaal van onderzoek heeft verbalisant [verbalisant 1] op l2 december 2008 omstreeks 23.00 uur met behulp van een steriele wattenstaaf een spoor bemonsterd op de rugzijde van de rechterhand van verdachte, welk spoor hij veilig stelde en waarmerkte als AAAW2254NL. Op 23 maart (het hof begrijpt: 2009) werd dit monster voor nader onderzoek verzonden naar het NFI.
Op 23 maart 2009 werd bij aangeefster [slachtoffer 1] wangslijmvlies afgenomen als referentiemateriaal - veiliggesteld en gewaarmerkt als RAAH3880 - en verzonden naar het NFI. Bij verdachte is op enig moment wangslijmvlies afgenomen in het kader van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Dit celmateriaal werd gewaarmerkt als RAAH3750NL.
Blijkens het NFI rapport van 18 mei 2009 zijn er twee bemonsteringen van de rechterhand van verdachte, namelijk een bemonstering gelabeld 'rechts'[AAAW2254NL]#1 en een bemonstering gelabeld 'links'[AAAW2254NL]#2. De bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van speeksel, waarbij een aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van speeksel in beide bemonsteringen.
Voorts heeft het NFI gerapporteerd dat in de bemonstering [AAAW2254NL]#2 een DNA-mengprofiel is verkregen, welk DNA-mengprofiel matcht met het DNA van verdachte en met dat van aangeefster [slachtoffer 1]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met de afgeleide DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard.
Het hof ziet geen aanknopingspunten voor de stelling van de raadsvrouw dat de wijze van bemonstering door verbalisant [verbalisant 1] onzorgvuldig is geweest. Het enkele feit dat uit het voornoemde NFI-rapport blijkt dat het spoor dat [verbalisant 1] veiligstelde en waarmerkte als AAAW2254NL feitelijk uit twee bemonsteringen van dezelfde hand bestaat, doet daaraan niet af. Anders dan de raadsvrouw voorts heeft betoogd, vindt de stelling van de raadsvrouw dat de sluit- en identiteitszegels die betrekking hebben op verzending van DNA-materiaal naar het NFI zich in het dossier moeten bevinden, geen grond in het recht. Nu voorts uit het NFI-rapport blijkt dat bij het onderzoek door het NFI gebruik is gemaakt van methoden die zijn aangegeven in de NFI-uitgave 'De Essenties van forensisch DNA-onderzoek' en dat de methodes die gebruikt zijn bij het in dat deskundigenrapport beschreven onderzoek zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie, staat naar het oordeel van het hof vast dat het door het NFI verrichte onderzoek op de juiste wijze is uitgevoerd. Het hof verwerpt het verweer."