ECLI:NL:HR:2011:BQ0838
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een persoon aan Suriname en de beoordeling van mensenrechtenrisico's
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Republiek Suriname. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd was, en die in Suriname wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder moord en doodslag. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon in Suriname het risico loopt op schending van zijn mensenrechten, met name in verband met eerdere ervaringen van marteling in 2002. De Hoge Raad benadrukte dat uitlevering ontoelaatbaar is als aannemelijk is dat de opgeëiste persoon gefolterd is in verband met de zaak waarvoor uitlevering is gevraagd. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had onderbouwd dat de opgeëiste persoon een reëel risico op schending van zijn mensenrechten zou lopen na uitlevering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van de rechtbank, maar verklaarde de uitlevering toelaatbaar, mits de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, voldoende zijn vermeld. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van mensenrechten bij uitleveringsprocedures, en de rol van de rechter in het waarborgen van deze rechten.