ECLI:NL:HR:2011:BQ0832
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over opzet bij invoer van cocaïne
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk invoeren van cocaïne. De Hoge Raad behandelt de klacht van de verdachte dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. De verdachte, geboren in 1978, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen'. De advocaat van de verdachte, mr. V.J.M. Janszen, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De bewezenverklaring steunt op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbalen van de Belastingdienst/Douane en de Koninklijke Marechaussee, waarin wordt beschreven hoe de verdachte op 24 augustus 2009 op Schiphol werd gecontroleerd en negen pakketten cocaïne in zijn rugzak werden aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij in paniek handelde omdat zijn vriendin in een ernstige medische toestand verkeerde, maar het hof oordeelt dat zijn verklaringen ongeloofwaardig zijn. De verdachte heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de herkomst van de rugzak en de betrokken personen.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof voldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De klacht van de verdachte dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, faalt. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken op 21 juni 2011.