ECLI:NL:HR:2011:BQ0832

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03615
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzet bij invoer van cocaïne

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk invoeren van cocaïne. De Hoge Raad behandelt de klacht van de verdachte dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. De verdachte, geboren in 1978, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen'. De advocaat van de verdachte, mr. V.J.M. Janszen, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De bewezenverklaring steunt op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbalen van de Belastingdienst/Douane en de Koninklijke Marechaussee, waarin wordt beschreven hoe de verdachte op 24 augustus 2009 op Schiphol werd gecontroleerd en negen pakketten cocaïne in zijn rugzak werden aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij in paniek handelde omdat zijn vriendin in een ernstige medische toestand verkeerde, maar het hof oordeelt dat zijn verklaringen ongeloofwaardig zijn. De verdachte heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de herkomst van de rugzak en de betrokken personen.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof voldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De klacht van de verdachte dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, faalt. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken op 21 juni 2011.

Uitspraak

21 juni 2011
Strafkamer
nr. 10/03615
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 april 2010, nummer 23/006315-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Esserheem" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde opzet op de invoer van cocaïne niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 24 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van de Belastingdienst/Douane West, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 24 augustus 2009 werd een verscherpte controle uitgevoerd op vlucht KL754 vanuit Guayaquil.
Naar aanleiding van een op een analyse gebaseerde controleopdracht werd een passagier geselecteerd voor nadere controle die later bleek te zijn genaamd
Naam: [verdachte]
Voornamen: [voornamen verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1978
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Ik, verbalisant, heb de handbagage van [verdachte] aan een visitatie onderworpen. Ik heb de rugzak van het merk Columbia op de band van het x-ray apparaat geplaatst en zag op het scherm donkere contouren. Ik heb de rugzak vervolgens op een tafel geplaatst en opengeritst. Ik voelde onder de kledingstukken in de tas een pakket. Ik pakte het pakket uit de rugzak en zag dat deze rechthoekig en zwart van kleur was en omwikkeld met een transparante tape.
Ik heb met een fretboortje een opening gemaakt in voornoemd pakket en zag dat bij het terugtrekken witte stof aan het boortje bleef kleven.
Ik heb de aangetroffen stof getest met de MMC cocaïnetest en kreeg een positieve kleuruitslag als reactie.
Ik heb de rugzak leeggehaald en zag in totaal negen pakketten. Ik heb de rugzak en pakketten in een fouilleringszak gedaan met het nummer 40800034271."
b. een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Door personeel van de douane werden in een rugtas van het merk Columbia negen pakketten aangetroffen. Deze pakketten waren gedeponeerd in een waardezak met het nummer 40800034271.
Wij, verbalisanten, hebben de negen pakketten gemerkt met de letters A t/m I.
Vervolgens hebben wij de pakketten nader onderzocht en uitgepakt.
Bij weging bleek het nettogewicht van de aangetroffen stof afkomstig uit de negen pakketten te zijn:
Stof uit pakket A: 993,5 gram
Stof uit pakker B: 996,7 gram
Stof uit pakket C: 1005,4 gram
Stof uit pakket D: 1004,6 gram
Stof uit pakket E: 1002 gram
Stof uit pakket F: 996,6 gram
Stof uit pakket G: 999,2 gram
Stof uit pakket H: 999,3 gram
Stof uit pakket I: 1001 gram
Ik, [verbalisant 2], nam negen representatieve monsters van de aangetroffen stof om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam.
Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol is voornoemde monsterneming ingeschreven onder nummer:
09-062863 A t/m I."
c. een rapport van het Douane Laboratorium Amsterdam, opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige drs. M.M. Sarneel, voor zover inhoudende:
"In de zaak contra [verdachte]
Op 25 augustus 2009 ontving ik, M.M. Sarneel, van verbalisant [verbalisant 2] een witte envelop met daarin:
09-062863 A) plastic zakje met wit, korrelig materiaal
09-062863 B) plastic zakje met wit, korrelig materiaal
09-062863 C) plastic zakje met wit, korrelig materiaal
09-062863 D) plastic zakje met wit, korrelig materiaal
09-062863 E) plastic zakje met wit, korrelig materiaal
09-062863 F) plastic zakje met wit, korrelig materiaal
09-062863 G) plastic zakje met wit, korrelig materiaal
09-062863 H) plastic zakje met wit, korrelig materiaal
09-062863 I) plastic zakje met wit, korrelig materiaal
Onderzoek
Het materiaal werd onderzocht met behulp van microchemische reacties en met behulp van gaschromotografie met massaselectieve detectie.
Hierbij werd vastgesteld dat het materiaal ad 09-062863 A t/m I cocaïne bevatte."
2.2.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in paniek heeft gehandeld omdat zijn vriendin in een acute en ernstige medische toestand was komen te verkeren. De verdachte wilde zo snel mogelijk terug naar Spanje en zag zich genoodzaakt daarbij de hulp van derden in te schakelen bij het kopen van een ticket. Deze derden hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de verdachte in hen stelde en diens tijdelijke gebrekkige beoordelingsvermogen. De verdachte had, aldus begrijpt het hof de raadsman, slechts in voorwaardelijke zin opzet op het invoeren van de drugs.
(...)
De verdachte is naar Ecuador vertrokken voor familiebezoek en was in het bezit van een retourticket voor een vlucht op 2 september 2009 terug naar Madrid.
De verdachte heeft gesteld dat hij een eerdere terugvlucht heeft willen nemen omdat hij was gebeld dat zijn vriendin in het ziekenhuis lag. Niet is gebleken dat de verdachte geprobeerd heeft zijn ticket voor 2 september 2009 te wijzigen. Daarentegen, zo heeft de verdachte verklaard, heeft hij door vrienden een andere terugvlucht laten regelen. Dit bleek een businessclass-ticket te zijn van USD 3500, zodat zijn moeder 3 koeien heeft moeten verkopen om hem dat bedrag te lenen. Een dergelijke lening verhoudt zich niet tot het gegeven dat de verdachte zijn moeder in haar levensonderhoud ondersteunt en daartoe € 50 per drie maanden aan haar doet toekomen; meer kan hij voor dat doel niet sparen. Reeds dit gegeven maakt het verhaal van de verdachte ongeloofwaardig, nog daargelaten dat geen gegevens zijn overgelegd over de medische toestand van de vriendin en de dringende noodzaak in dat verband overijld terug te keren naar Madrid. De verdachte heeft daarnaast niet eenduidig verklaard over de rugzak waarin de cocaïne zat verpakt. Op 26 augustus 2009 heeft hij verklaard door een zekere '[betrokkene 1]' - een vriend van zijn broer die hij zeven jaar eerder had ontmoet - vanuit Madrid te zijn gebeld met het verzoek voor die [betrokkene 1] een koffer (het hof begrijpt: de rugzak) mee te nemen. De onderhavige rugzak heeft hij van een zekere '[betrokkene 2]' gekregen en zou hij aan 'iemand in Madrid' moeten afgeven.
Op 1 september 2009 verklaarde de verdachte dat hij de rugzak van een zekere '[betrokkene 3]' had ontvangen op het vliegveld van Quito en dat het ticket gekocht was door een vriend van [betrokkene 3], genaamd '[betrokkene 4]' die woonachtig is te Guayaquil, waarbij deze [betrokkene 4] aan de verdachte had gevraagd of hij de rugzak wilde meenemen. Het geld voor het ticket heeft de verdachte per post verstuurd naar een zekere '[betrokkene 5]' eveneens een in Guayaquil woonachtige vriend van [betrokkene 3], over wie de verdachte overigens niets weet te vertellen. Ter terechtzitting in eerste aanleg op 13 november 2009 heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 3] en [betrokkene 1] één en dezelfde persoon zijn. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte op vragen die betrekking hadden op voornoemde personen geantwoord zich niets meer te kunnen herinneren.
Naar het oordeel van het hof zijn gelet op evenvermelde vaagheden en tegenstrijdigheden de door de verdachte afgelegde verklaringen ongeloofwaardig en dienen zij als zodanig terzijde te worden gesteld.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de verdachte met de door hem afgelegde verklaringen de werkelijke herkomst van de in de rugtas aangetroffen cocaïne heeft willen verhullen en dat hij daarom geweten heeft dat hij cocaïne binnen Nederland smokkelde en daarop ook het opzet heeft gehad."
2.3. In aanmerking genomen dat het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat de verdachte na aankomst vanuit Ecuador op de luchthaven Schiphol voor een nadere controle is geselecteerd en daarbij in diens als handbagage vervoerde rugzak, kort gezegd, onder kledingstukken negen kilo cocaïne is aangetroffen, en dat namens de verdachte - voor zover hier van belang - alleen is aangevoerd dat hij "slechts" voorwaardelijk opzet op invoer van die cocaïne had, is de bewezenverklaring van het opzet, anders dan het middel stelt, toereikend gemotiveerd. Opmerking verdient nog dat door het Hof geen kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte voor het bewijs zijn gebezigd. Het Hof heeft niet meer gedaan dan dat het de verklaringen van de verdachte als "ongeloofwaardig" heeft aangemerkt en daarom terzijde heeft gesteld. Dat het Hof mede op grond van dat oordeel het hierboven aangeduide verweer heeft verworpen, maakt dit niet anders.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 juni 2011.