ECLI:NL:HR:2011:BQ0758
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Betekening van de inleidende dagvaarding in hoger beroep en de gevolgen voor cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1957 en wonende te [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Groningen. De advocaat van de verdachte, mr. L.S. Slinkman, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad beoordeelde of de inleidende dagvaarding in hoger beroep correct was betekend. De stukken toonden aan dat de dagvaarding op 15 april 2009 was uitgereikt aan de gemachtigde van de verdachte, mr. Slinkman, wat volgens de wet geldt als een uitreiking in persoon aan de verdachte zelf. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte in de gelegenheid was geweest om te klagen over de wijze van betekening, maar hiervan geen gebruik had gemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat er in cassatie niet met vrucht kon worden geklaagd over de betekening.
De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat het middel faalde. De beslissing werd genomen zonder nadere motivering, aangezien het middel niet leidde tot rechtsvragen die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.