ECLI:NL:HR:2011:BQ0553

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00667
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afzien van hernieuwde oproeping niet verschenen getuige in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1969, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Flevoland'. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Hof, waarin het verzoek tot het horen van getuige [betrokkene 1] werd afgewezen. Het Hof oordeelde dat het onaannemelijk was dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zou verschijnen, gezien het feit dat de getuige geen vaste woon- of verblijfplaats had en op meerdere zittingen niet was verschenen, ondanks een bevel tot medebrenging. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, deze werd verminderd tot elf jaren en negen maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden, wat leidde tot de vermindering van de straf. De Hoge Raad heeft de overige middelen van cassatie verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van getuigen in strafzaken en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen.

Uitspraak

12 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/00667
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 januari 2010, nummer 23/000967-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Lelystad" te Lelystad.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Spijkerman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen.
2.2. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) de raadsvrouwe van de verdachte heeft bij appelschriftuur van 4 maart 2008 verzocht [betrokkene 1] in hoger beroep als getuige te horen;
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2008 houdt in dat het Hof dat verzoek heeft toegewezen en diens oproeping tegen een nader te bepalen terechtzitting heeft bevolen;
(iii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2009 houdt in dat de getuige [betrokkene 1], hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen. Het Hof heeft de hernieuwde oproeping van de getuige tegen de terechtzitting van 3 september 2009 bevolen, diens medebrenging gelast en de Advocaat-Generaal opgedragen de nodige inspanningen te verrichten om de getuige ter terechtzitting van 3 september 2009 te doen verschijnen;
(iv) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2009 houdt in dat de getuige [betrokkene 1] niet is verschenen. Het Hof heeft de hernieuwde oproeping van de getuige ter terechtzitting van 14 oktober 2009 bevolen, diens medebrenging gelast en de Advocaat-Generaal opgedragen "thans" reeds een aanvang te maken met de uitvoering van de last tot medebrenging;
(v) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2009 houdt in dat de getuige [betrokkene 1] niet is verschenen en voorts:
"De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Vanochtend heb ik een proces-verbaal van de politie Utrecht ontvangen dat ik aan het hof overleg. Van de getuige is slechts een postadres bekend. Een woon- of verblijfsadres wilde de getuige niet geven en hebben we niet kunnen achterhalen. Ik heb wel contact gehad met de verdachte [de Hoge Raad leest: getuige]. Hij heeft mij verzekerd dat hij vandaag ter terechtzitting aanwezig zou zijn. Ik heb met hem afgesproken dat hij zich vanochtend om 7.30 uur op het politiebureau in Utrecht zou melden en dat hij dan hier naar toe gebracht zou worden. Ik ging ervan uit dat de getuige zou komen. Hij heeft mij wel gezegd dat hij bang was, maar hij zei ook dat dat voor hem geen reden was niet naar de zitting te komen. Ik heb de getuige vanochtend nog gebeld op zijn mobiele telefoon maar geen contact met hem gekregen. Ik heb een boodschap ingesproken en een sms gestuurd, maar daarop nog geen reactie gekregen.
De voorzitter deelt mede dat hij geen woorden heeft voor dit, al dan niet door de advocaat-generaal aangestuurde, optreden van de politie Utrecht, die de getuige had moeten vastnemen ter uitvoering van het bevel tot medebrenging.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat er alles aan gedaan is om de getuige ter terechtzitting te doen verschijnen en zij vordert dat het hof de zaak zal aanhouden teneinde de getuige opnieuw op te roepen.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede dat zij kan trachten de getuige, die steeds telefonisch en via de hulpverlening bereikbaar was, vandaag nog ter terechtzitting te doen verschijnen.
(...)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter mede dat het onderzoek ter terechtzitting wordt onderbroken tot 12.00 uur teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen het daartoe te leiden dat het bevel medebrenging alsnog wordt uitgevoerd en dat de getuige heden ter terechtzitting zal verschijnen.
Om 12.00 uur hervat de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
De getuige heeft zich niet gemeld en hij neemt zijn telefoon niet op. De politie Utrecht staat in de startblokken om hem hierheen te brengen maar zolang hij zich niet meldt kunnen ze niets doen. De getuige werkt niet meer in het restaurant waar hij ten tijde van de vorige zitting werkzaam was. Ik heb hem gevraagd waar hij werkt maar dat heeft hij niet verteld. Hij werkt nog wel in Utrecht in de horeca. De getuige heeft inmiddels een andere maatschappelijk werker, die een periode ernstig ziek is geweest en nog niet in staat was samen met hem naar de zitting te komen. Misschien is dat een volgende keer wel mogelijk. Ik heb veel contact gehad met deze maatschappelijk werker. De getuige heeft haar ook niet willen zeggen waar hij woont. De relatie tussen de getuige en de maatschappelijk werker is nog niet zodanig dat hij dergelijke informatie met haar deelt.
Gehoord de advocaat-generaal deelt de voorzitter mede dat aanhouding tot een later tijdstip vandaag in afwachting van de getuige geen zin lijkt te hebben. De advocaat-generaal en de verdediging stemmen daarmee in.
(...)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter mede dat het hof van oordeel is dat de getuige bij voorkeur ter terechtzitting dient te worden gehoord en dat het hof derhalve de oproeping van de getuige tegen een nadere terechtzitting zal bevelen. Om de kans op het realiseren van een verhoor van de getuige te vergroten, zal tevens worden bevolen dat de getuige in de tussentijd door de raadsheer-commissaris dan wel door de rechter-commissaris wordt gehoord.
Als de getuige daadwerkelijk door de raadsheer-commissaris dan wel door de rechter-commissaris wordt gehoord, dient hij niettemin óók te worden opgeroepen tegen de nadere terechtzitting. Indien de verdediging en/of de advocaat-generaal na een eventueel verhoor bij de raadsheer/rechter-commissaris geen behoefte meer hebben aan het horen van de getuige ter terechtzitting kunnen zijn dit vanzelfsprekend kenbaar maken.
De voorzitter deelt als beslissingen van het hof mede:
- dat het hof de zaak primair verwijst naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, voor het horen van de getuige [betrokkene 1];
- dat de zaak subsidiair wordt verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank (AHA), indien de raadsheer-commissaris voornoemd daartoe termen aanwezig acht.
- dat de stukken hiertoe in handen gesteld worden van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof;
- dat het onderzoek wordt onderbroken tot de terechtzitting van 4 januari 2010 te 14.00 uur teneinde de getuige [betrokkene 1] te horen, zijnde een onderbreking voor langer dan een maand, docht niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat het zittingrooster van het hof een verdere behandeling van de zaak binnen één maand niet toelaat;
- dat de hernieuwde oproeping van die getuige tegen die terechtzitting wordt bevolen;
- dat daarbij de medebrenging van de getuige wordt gelast, welke last tot medebrenging afzonderlijk zal worden geminuteerd."
(vi) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2010 houdt in dat de getuige [betrokkene 1], hoewel behoorlijk - en met bevel medebrenging - opgeroepen, niet is verschenen en voorts:
"De advocaat-generaal verklaart het volgende.
Meer dan een week geleden is zij begonnen de getuige [betrokkene 1] op te (doen) sporen, maar tot op heden zonder positief resultaat. De politie heeft in de binnenstad van Utrecht de diverse plaatsen bezocht, waarvan bekend is dat [betrokkene 1] daar zou kunnen verblijven. Gisteravond is een laatste ronde gelopen. Tevens is contact opgenomen met de advocaat van [betrokkene 1], thans mr. De Leon, die de advocaat-generaal heeft toegezegd te proberen met de getuige contact te leggen.
[Betrokkene 1] is een tijd geleden op het politiebureau geweest vanwege een verdenking van het plegen van kleine diefstallen, maar kon toen niet langer vast worden gehouden.
[Betrokkene 1] is op 9 december 2009 bij de raadsheer-commissaris verschenen en als getuige in de onderhavige zaak gehoord, maar hij is toen - met instemming van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte - over een aantal onderwerpen niet ondervraagd, omdat hij toen alleszins bereid leek ter terechtzitting van heden te verschijnen en een verklaring af te leggen. De advocaat-generaal verzet zich tegen een nieuwe oproeping van de getuige [betrokkene 1], aangezien het naar haar oordeel gelet op de huidige stand van zaken onaannemelijk is dat de getuige binnen afzienbare tijd ter terechtzitting zal verschijnen, nu reeds vele vruchteloze pogingen zijn gedaan om dit te bewerkstelligen.
De raadsman deelt mede, gelet op het belang van de verdediging om aan de getuige vragen te kunnen stellen, geen afstand te doen van de getuige [betrokkene 1] en verzoekt de hernieuwde oproeping van die getuige. De raadsman voert daartoe aan dat de advocaat-generaal de mogelijkheid had om de getuige, toen hij in een andere zaak werd aangehouden, in bewaring te doen stellen. Voorts voert de raadsman aan dat de getuige weliswaar niet te achterhalen is, maar evenmin is verdwenen. Voorts heeft [betrokkene 1] bij de raadsheer-commissaris te kennen gegeven wel te willen komen, aldus de raadsman.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als overwegingen en beslissing van het hof het volgende mede. Het hof ziet af van de hernieuwde oproeping van de niet verschenen getuige [betrokkene 1], omdat het naar 's hofs oordeel onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, aangezien heden reeds voor de vierde respectievelijk derde keer een terechtzitting wordt gehouden waar de getuige niet is verschenen en waar blijkt dat een bevel tot zijn medebrenging doel heeft gemist, terwijl ook geen adres van de getuige bekend is. Indien de getuige evenwel heden nog ter terechtzitting verschijnt, zal hij alsnog ter terechtzitting worden gehoord.
Na een korte onderbreking teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met de politie en de advocaat van de getuige [betrokkene 1] om te proberen alsnog een eventuele komst van deze getuige later op de zittingsdag te bewerkstelligen, deelt de advocaat-generaal mede dat het haar niet gelukt is de advocaat van de getuige te bereiken (...)"
2.3. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevinden zich:
- een proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 1] door de Raadsheer-Commissaris van 9 december 2009, onder meer inhoudende:
"[Betrokkene 1] is verschenen en hij legt de eed af. Dat hij de waarheid en niets dan de waarheid zal verklaren. Zijn voornaam is [voornaam] en het adres [a-straat 1] is een postadres waar hij ook in het GBA staat aangegeven, maar het is niet zijn feitelijke verblijfplaats. De getuige verklaart:
(...)
Wat betreft mijn niet komen, ik was gewoon niet bereid, dat betekent ik had geen zin of behoefte. Maar nu staat mijn leven weer op de rails en heb ik de brief goed gelezen. Gevraagd over de zitting van 4 januari 2010, ik kom zeker. En ik begrijp dat er een bevel medebrenging is.
Ik wil graag weten hoe het ongeveer op 4 januari gaat en heb nu begrepen wat ik kan verwachten. Nadat u dit hebt uitgelegd.
(...)
Ik, raadsheer-commissaris, na overleg met raadsman en advocaat-generaal besluit dat de verklaringen van [betrokkene 1] in het verleden gedaan wat betreft de elementen die in de gesprekken met [verdachte] ter sprake zijn gekomen op de zitting van 4 januari 2010 aan de orde zullen komen.
(...)
De raadsman vraagt mij waarom ik wel bij de rechter-commissaris ben gekomen maar later niet op oproepen ben gekomen. Toen was het nog vers en toen ik later een oproep kreeg speelde mijn angst en de persoonlijke omstandigheden een rol om niet te komen. Ik realiseer mij dat al mijn verklaringen ook in het dossier zitten en dus dat [verdachte] die kent. Maar ik kom 4 januari, want het hof vindt het erg belangrijk zo zegt u mij dat ook zij tijdens de terechtzitting mijn antwoorden kunnen horen.";
- een proces-verbaal van 18 december 2009 opgemaakt door S.M.L.M. Spoor, Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te Amsterdam, voor zover inhoudende als haar relaas:
"Ook heb ik contact opgenomen met zijn hulpverlener, [betrokkene 2], die echter inmiddels niet meer de hulpverlener van getuige was. De nieuwe hulpverleenster was [betrokkene 3]. Ook daarmee heb ik contact gehad en uitgebreid uitgelegd dat het van wezenlijk belang was dat de getuige daadwerkelijk zou verschijnen op de zitting. Zij zou met hem praten en mij op de hoogte houden.
(...)
Getuige is op 14 oktober echter niet verschenen. Hij had die dag zijn telefoon uitgezet, zodat het niet mogelijk was nog contact met hem te krijgen om hem alsnog te doen verschijnen.
De zitting is wederom verdaagd. Het Hof besloot dat de getuige opgeroepen moest worden bij de RHC en vervolgens ook wederom voor de zitting van 4 januari 2010. Na de zitting van 14 oktober heb ik diverse malen getracht contact te krijgen met [betrokkene 1]. Zijn telefoon bleef echter uitgeschakeld en ingesproken boodschappen en sms'jes werden niet beantwoord.
In overleg met mr van Manen is de getuige voor een verhoor bij de RHC op 9 december 2009 opnieuw opgeroepen op het adres [a-straat 1], waarvan ik immers wist dat hij daar wel regelmatig komt.
(...)
Met [betrokkene 3] van NPT heb ik een aantal malen contact gehad. Zij vertelde echter dat zij ook geen contact meer had met getuige en dat, indien hij niet vóór 30 november contact zou opnemen, hij zou worden afgevoerd als cliënt.
Gelukkig belde getuige mij op 1 december om te vertellen dat hij dit keer echt zou komen. Hij had het moeilijk gehad met het opbouwen van een nieuw bestaan en het afhandelen van zijn verleden, maar had de zaken nu redelijk op de rails. Hij deelde mij mede dat hij erg bang is voor verdachte en de mensen om verdachte heen en dat hij daarom toch niet was gekomen op 14 oktober.
Op 9 december was [betrokkene 1], tezamen met zijn hulpverleenster, [betrokkene 3], aanwezig. [Betrokkene 3] is op 4 januari op vakantie dus zal [betrokkene 1] dan niet kunnen begeleiden.
Omdat begeleiding wel heel belangrijk is voor getuige, ook al heeft hij de reis met het Openbaar vervoer op 9 december terug alleen gemaakt, is afgesproken dat [betrokkene 1] contact opneemt met zijn raadsman uit zijn laatste strafzaak. Zodra de naam van de raadsman mij bekend is zal ik ook contact met hem opnemen."
2.4. Het Hof heeft geoordeeld dat onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de getuige blijkens de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, dat hij - niettegenstaande een door het Hof gegeven bevel tot zijn medebrenging - op geen van die terechtzittingen is verschenen en dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn toezeggingen om aldaar te verschijnen.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juli 2011.