ECLI:NL:HR:2011:BQ0479
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van biologisch vaderschap en DNA-onderzoek in familierechtelijke context
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van het vaderschap. De eiser, een man, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin werd geoordeeld over zijn verwekkerstatus ten aanzien van een kind. De man betwistte zijn rol als verwekker en voerde aan dat het DNA-onderzoek, dat noodzakelijk was om zijn biologische vaderschap vast te stellen, een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit vormde. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen de vraag behandeld of de man als verwekker van het kind kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek. Tevens werd de rechtmatigheid van het DNA-onderzoek beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de weigering van de man om mee te werken aan het deskundigenonderzoek gevolgen met zich meebracht voor de beoordeling van zijn verwekkerstatus. De conclusie van de Advocaat-Generaal, E.M. Wesseling-van Gent, strekte tot verwerping van het cassatieberoep, hetgeen de Hoge Raad heeft overgenomen. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk rondom het familierecht en de vaststelling van vaderschap, vooral in gevallen waar DNA-onderzoek aan de orde is.