ECLI:NL:HR:2011:BQ0473
Hoge Raad
- Cassatie
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vennootschapsbelasting en ontvoeging van dochtermaatschappij in liquidatie
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 2010, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2004. De belanghebbende, X B.V., had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit bezwaar werd door de Inspecteur gehandhaafd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De zaak draait om de toepassing van artikel 15aj, lid 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, in het kader van de ontvoeging van dochtermaatschappij A BV, die in het zicht van liquidatie verkeerde. De Hoge Raad oordeelt dat de ontvoeging van A BV in dit geval correct is beoordeeld door het Hof. Het Hof heeft vastgesteld dat de liquidatie van A BV onvermijdelijk was en dat de schulden van A BV moesten worden gewaardeerd op basis van de waarde die in het economische verkeer aan de vordering kan worden toegekend.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie verworpen, waarbij het Hof in zijn oordelen werd gevolgd. De Hoge Raad concludeert dat de argumenten van belanghebbende niet opwegen tegen de bevindingen van het Hof en de Advocaat-Generaal. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is op 10 juni 2011 openbaar uitgesproken.