ECLI:NL:HR:2011:BQ0186
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van de verdachte zonder ingediende middelen
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie door een verdachte die niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. De Hoge Raad heeft op 5 april 2011 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2008. De verdachte, geboren in 1979, had ten tijde van de betekening van de aanzegging geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte zelf, maar er zijn geen middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een schriftuur met middelen van cassatie binnen de gestelde termijn moet worden ingediend. Aangezien deze procedurele voorwaarde niet is nageleefd, kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft derhalve besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van procesregels in het strafrecht en de gevolgen van het niet indienen van middelen van cassatie voor de ontvankelijkheid van het beroep.