ECLI:NL:HR:2011:BP9874

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03150
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen echtscheidingsbeschikking en belang bij cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een echtscheidingsbeschikking. De man, verzoeker tot cassatie, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te Arnhem, waarin de echtscheiding was uitgesproken. De vrouw, verweerder in cassatie, had incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de man, ondanks de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, belang had bij zijn hoger beroep. Dit belang was gebaseerd op het feit dat de echtscheiding pas tot stand komt door inschrijving van een echtscheidingsbeschikking die in kracht van gewijsde is gegaan, zoals bepaald in artikel 1:163 lid 1 in verbinding met artikel 1:20 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en de gevolgen daarvan voor de partijen. De man had in zijn hoger beroep onder andere gegriefd tegen de alimentatieverplichting die door de rechtbank was opgelegd, maar het hof had hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de echtscheidingsuitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had aangenomen dat de man geen belang had bij dit deel van zijn appel.

De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging en verwijzing in het principale beroep en tot verwerping in het incidentele beroep. De Hoge Raad volgde deze conclusie in zijn uitspraak.

Uitspraak

27 mei 2011
Eerste Kamer
10/03150
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vrouw],
thans verblijvende op een geheime locatie,
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 152554/FA RK 08-4787 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 april 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.037.231 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 20 april 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De man heeft een verweerschrift in het incidenteel cassatieberoep ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt in het principale beroep tot vernietiging en verwijzing en in het incidentele beroep tot verwerping.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op 5 december 2005 met elkaar gehuwd. Bij inleidend verzoekschrift, ingediend op 16 december 2008, heeft de vrouw voor zover thans van belang de rechtbank verzocht echtscheiding uit te spreken met veroordeling van de man tot betaling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 2.750,-- per maand.
(ii) De rechtbank heeft bij beschikking van 15 april 2009 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de man veroordeeld tot betaling van alimentatie aan de vrouw van € 2.420,-- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
(iii) De man heeft in hoger beroep één grief opgeworpen en heeft in de toelichting daarop onder meer het volgende gesteld.
"Het hoger beroep richt zich tegen de door de rechtbank opgelegde alimentatieverplichting. De man meent dat die nevenvordering niet voor toewijzing vatbaar is. Gelet op het moment waarop de alimentatieverplichting op grond van de beschikking van de rechtbank ingaat, richt dit hoger beroep zich eveneens uitdrukkelijk tegen de echtscheiding."
(iv) Het hof heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de echtscheidingsuitspraak en heeft daartoe in rov. 7 als volgt overwogen.
"Hoewel de man niet in het petitum van zijn appelschrift heeft verwoord dat het hoger beroep ook is gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding, heeft hij ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij dit wel zo had bedoeld.
Ter zitting is echter gebleken dat de echtscheidingsbeschikking reeds is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand - zij het zonder medeweten van de man - zodat hij geen belang meer heeft bij dit deel van zijn appel."
3.2 Het eerste middel in het principale beroep klaagt dat de niet-ontvankelijkverklaring van de man in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de echtscheidingsuitspraak, rechtens onjuist is. De klacht is terecht voorgesteld.
Blijkens de bestreden beschikking is het hof veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat het hoger beroep mede was gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. Met zijn oordeel dat de man geen belang heeft bij dat gedeelte van zijn hoger beroep omdat de echtscheidingsbeschikking reeds is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand heeft het hof miskend dat een echtscheiding slechts tot stand komt door inschrijving van een echtscheidingsbeschikking die in kracht van gewijsde is gegaan (art. 1:163 lid 1 in verbinding met art. 1:20 lid 2 BW). De beschikking van het hof kan derhalve niet in stand blijven.
3.3 De in het tweede principale middel en de in het incidentele middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 20 april 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 27 mei 2011.