ECLI:NL:HR:2011:BP9478

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03640
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtskracht van proces-verbaal in hoger beroep zonder handtekeningen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 17 augustus 2005 was gewezen. De verdachte, geboren in 1959, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. K. Canatan. De kern van de zaak betrof de rechtskracht van een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. Het proces-verbaal dat door de griffie was ingezonden, was een elektronische uitdraai die niet was ondertekend door de voorzitter of de griffier, maar wel door een medewerker van de griffie met de vermelding 'voor kopie conform'. De Hoge Raad oordeelde dat dit proces-verbaal niet voldeed aan de eisen van artikel 327 in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het proces-verbaal zijn rechtskracht miste.

De Advocaat-Generaal, Hofstee, had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de bestreden uitspraak vernietigd. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden, zodat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing benadrukt dat de rechtsgeldigheid van processtukken cruciaal is voor de rechtsgang en dat het ontbreken van de vereiste handtekeningen leidt tot nietigheid van het proces-verbaal.

Uitspraak

29 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/03640
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, van 17 augustus 2005, nummer 24/000526-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2005, alwaar het bestreden arrest is uitgesproken, niet is vastgesteld en ondertekend conform art. 327 Sv.
2.2. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toezonden stukken bevond zich aanvankelijk geen proces-verbaal van de terechtzitting alwaar het bestreden arrest is uitgesproken. Nadien is door de griffie van het Hof een "proces-verbaal" van die terechtzittting ingezonden dat blijkens de begeleidende brief een "elektronische uitdraai" betreft die noch de handtekening van de voorzitter noch die van de griffier bevat, maar door een medewerker van de griffie "voor kopie conform" is getekend. Uit die brief moet worden afgeleid dat het origineel van het desbetreffende proces-verbaal niet meer beschikbaar zal komen. Nu het ingezonden "proces-verbaal" niet aan de eisen van art. 327 in verbinding met art. 415 Sv voldoet, mist het rechtskracht. Een en ander brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 maart 2011.