ECLI:NL:HR:2011:BP9478
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Rechtskracht van proces-verbaal in hoger beroep zonder handtekeningen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 17 augustus 2005 was gewezen. De verdachte, geboren in 1959, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. K. Canatan. De kern van de zaak betrof de rechtskracht van een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. Het proces-verbaal dat door de griffie was ingezonden, was een elektronische uitdraai die niet was ondertekend door de voorzitter of de griffier, maar wel door een medewerker van de griffie met de vermelding 'voor kopie conform'. De Hoge Raad oordeelde dat dit proces-verbaal niet voldeed aan de eisen van artikel 327 in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het proces-verbaal zijn rechtskracht miste.
De Advocaat-Generaal, Hofstee, had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de bestreden uitspraak vernietigd. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden, zodat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing benadrukt dat de rechtsgeldigheid van processtukken cruciaal is voor de rechtsgang en dat het ontbreken van de vereiste handtekeningen leidt tot nietigheid van het proces-verbaal.