ECLI:NL:HR:2011:BP9442
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het ontbreken van middelen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 19 januari 2010. De verdachte, geboren in 1982, had ten tijde van de betekening van de aanzegging geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Het beroep in cassatie is ingesteld zonder dat er middelen van cassatie zijn ingediend. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend. Dit is in strijd met het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.
Op 21 juni 2011 heeft de Hoge Raad, onder leiding van vice-president F.H. Koster en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, het arrest gewezen waarin de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het cassatieberoep. Dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.