ECLI:NL:HR:2011:BP9415
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het ontbreken van middelen van cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, geboren in 1984, die ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 januari 2010. De verdachte had geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend, wat noodzakelijk is volgens de wet. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur had ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad de verdachte niet in het beroep ontvangen. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van middelen van cassatie binnen de gestelde termijnen, en dat het ontbreken hiervan leidt tot niet-ontvankelijkheid.
De beslissing van de Hoge Raad was duidelijk: de verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.