ECLI:NL:HR:2011:BP9412
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag in het kader van art. 552a Sv
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, die op 29 mei 2009 een klaagschrift had afgewezen. Het klaagschrift was ingediend door een klager die teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 100.715,00 verzocht. De Rechtbank had geoordeeld dat de klager niet als rechthebbende kon worden aangemerkt, en dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzette. De klager, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C.J. Lina, stelde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzette, en dat de rechter eerst had moeten vaststellen of de klager als rechthebbende kon worden aangemerkt.
De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de klager berustte op een onjuiste opvatting. Indien degene die om teruggave verzoekt niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter het verzoek om teruggave af te wijzen, ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. De Hoge Raad verwees naar eerdere uitspraken die deze lijn bevestigen en concludeerde dat de klacht faalde. De beslissing van de Rechtbank werd bevestigd, en de Hoge Raad verwierp het beroep.
Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent teruggave van inbeslaggenomen goederen en de rol van de rechter in het beoordelen van de rechthebbendheid van de verzoeker. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt dat de rechter niet verplicht is om het belang van strafvordering te onderzoeken als de rechthebbendheid van de verzoeker niet vaststaat.