ECLI:NL:HR:2011:BP9406

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00726
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot oproeping van getuigen in hoger beroep en de verplichtingen van de rechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem. In de appelakte verzocht de verdachte om de getuige [betrokkene 1] te laten horen, maar het Hof heeft hier niet op beslist. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter niet verplicht is om te beslissen op een verzoek tot oproeping van getuigen dat bij appelschriftuur is gedaan. Alleen een herhaald verzoek, gedaan ter terechtzitting, verplicht de rechter tot een beslissing. Dit is in overeenstemming met artikel 287, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeert dat de omstandigheid dat de verdachte in hoger beroep niet werd bijgestaan door een raadsman, hieraan niet afdoet. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat het Hof niet gehouden was om te beslissen op het verzoek tot oproeping van getuigen zoals gedaan in de appelakte. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de procesgang in hoger beroep en de rechten van verdachten.

Uitspraak

17 mei 2011
Strafkamer
nr. 10/00726
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 augustus 2009, nummer 23/002915-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het verzoek de aangeefster als getuige te horen.
3.2. Wat betreft de procesgang kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan:
(i) blijkens de appelakte is op 3 juni 2008 namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 23 mei 2008;
(ii) aan de appelakte is een als schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv opgevatte brief van de verdachte gehecht. Deze brief houdt onder meer in:
"Met deze uitspraak ben ik niet mee eens en wil in hoger beroep.
(...)
Graag wil ik u verzoeken om [betrokkene 1] te laten getuigen bij deze zaak voor een duidelijkheid."
(iii) uit de stukken van het geding kan niet worden afgeleid dat de Advocaat-Generaal bij het Hof op het onder (ii) bedoelde verzoek heeft beslist;
(iv) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat de verschenen verdachte het verzoek de aangeefster [betrokkene 1] als getuige te horen aldaar heeft herhaald;
(v) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch de bestreden uitspraak houdt een beslissing van het Hof in op het onder (ii) genoemde verzoek.
3.3. Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat de rechter niet is gehouden op een bij appelschriftuur gedaan verzoek tot oproeping van getuigen te beslissen. Alleen een herhaald, ter terechtzitting gedaan verzoek noopt tot een beslissing. Dat volgt uit art. 287, derde lid onder a, Sv (vgl. HR 24 november 2009, LJN BJ9346, NJ 2009/607). De omstandigheid dat de verdachte in hoger beroep niet werd bijgestaan door een raadsman maakt dat niet anders.
3.4. Gelet op het vorenoverwogene was het Hof niet gehouden te beslissen op het in het middel bedoelde verzoek. Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 mei 2011.