ECLI:NL:HR:2011:BP9321
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een Hinderwetvergunning in het kader van milieuwetgeving
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1954 en wonende te Breukelen, was in hoger beroep veroordeeld voor het in werking hebben van een inrichting zonder de vereiste vergunning. De tenlastelegging betrof gedragingen in strijd met de voorschriften van een Hinderwetvergunning die op 19 maart 1987 was verleend aan een firma, en niet direct aan de verdachte zelf. Het Hof had de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastelegging, maar de Hoge Raad oordeelde dat de vergunning ook geldt voor degene die de inrichting drijft, ongeacht aan wie de vergunning oorspronkelijk was verleend. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte als drijver van de inrichting verantwoordelijk was voor de naleving van de vergunningseisen.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis. De geldboete werd verlaagd naar € 3.950,- en de vervangende hechtenis naar 49 dagen, waarvan € 3.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad oordeelde ook dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden, wat bijdroeg aan de beslissing om de geldboete te verminderen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de drijver van een inrichting in het kader van milieuwetgeving, en de toepassing van de redelijke termijn in strafzaken.